Over stokstaartjes, een wandeltocht & scheepsrecht

Monique Louis 4 sep 2018

Het roofvogelpark heeft ook kleine vogels, een konijn, drie wasberen en acht stokstaartjes. Ik pak een banaan uit mijn tas. Binnen een vingerknip springen ze vlak voor me in de houding, opgesteld in twee rijen van vier, met hun pootjes omhoog en kijken me met grote, verwachtingsvolle ogen aan. Verbluft kijk ik terug. Wat een reactievermogen. Beelden van de animatiefilm Ice Age doemen op. Zoon lacht hard. Boven in het park staan er bankjes klaar, half in de schaduw van de bomen. Een Duits studentikoos meisje, gekleed in korte spijkerbroek vertelt ons over de steenarend, de gier, de valk. We zoeken dekking als de vogels met hun immens grote vleugels langs onze hoofden scheren. Tot slot een volwassen uil met lieve ogen. Als in een modeshow, gaat het beestje rond. Zoon mag hem ook op zijn kop kroelen. De uil spert zijn snavel, het smalle tongetje flappert diep vanuit zijn keel, hij knippert even hevig met zijn ogen.

De trap tussen de wijnranken, begint al snel. Zoon zegt dat hij het zwaar vindt, vervolgens huppelt hij op de treden naar boven. Ik volg zwoegend, probeer in een ritme te komen. Na de trap negeert hij de route, dribbelt recht omhoog tussen de wijnranken. Ik klim door over het gebaande pad in slingerbeweging. Niet lichtvoetig, wel traag. ‘Dit is korter’ hoor ik boven me roepen. Ik stop, kijk eerst naar hem, dan achterom. Och, wat mooi. Kom nou, roept hij. Hij gunt me geen blik naar het dal, om te checken hoe steil deze wandeling is, hoe snel mijn hart slaat, hoe prachtig het uitzicht is. ‘Mijn nek voelt als een zwembad’ zegt hij, als ik het red bij hem in de buurt te komen, voordat hij weer snel doorwandelt. Het is inmiddels vierendertig graden. Het bloed suist in mijn oren, mijn haar plakt op mijn voorhoofd. Als troost kijk ik weer even naar het uitzicht op de rivier. Uiteindelijk kom ik boven, de laatste trapjes langs de kabelbaan zijn dodelijk. Zoon vliegt op me af ‘mag ik twee euro voor de rodelbaan?’ Enthousiast springt hij voor me. ‘Even hoor’ hijg ik, puf uit in de schaduw van een boom. Driemaal zal ik hem voorbij zien komen in zijn rodelbak, beide handen om de snelheidspook. Als Verstappen racet hij door de bochten. Rustige blik, haar in de wind, ‘het scheepsrecht’ in zijn broekzak.