Duitse humor

Monique Louis 24 aug 2018

Ik kijk onder me naar rivier de Saar. Het scherpe zonlicht weerkaatst op de witte en pastelkleurige huizen, de brug, de kerktoren. Uitgestrekte velden met wijnranken, mooi verdeeld in vakken. We kijken toe hoe makkelijk het uitstappen lukt uit de gondel van de kabelbaan. Een vrouw is er niet op voorbereid, het gaat maar net goed. Nauwelijks van de schrik bekomen, komt de Duitser die haar had kunnen helpen, nog even vertellen wat ze fout heeft gedaan. Amusement is dichterbij dan je denkt. Man en zoon stappen in gondel een. Ik volg in nummer twee. ‘Es dauert zwei minuten’ zegt de Duitser, terwijl hij de gondel voor me vasthoudt. ‘Zwei’ roep ik verbaasd uit. ‘Nee Moon, zehn’, versta ik nog net vanuit de gondel voor me. Onderweg zit ik niet honderd procent ontspannen. Dit hoort natuurlijk zo, geeft wat kleur aan de dag. Op weg naar boven zijn gondels bezet. Een man tuurt door zijn kijker, geheel in beslag genomen door het uitzicht. Naast hem kijkt een jongen van net vier, me met grote ogen aan. Hij zit los van de rugleuning, voorovergebogen met bungelende beentjes ver boven de voetensteun, weliswaar met zijn handen om de stang. Ik richt mijn blik snel op de bootjes in de verte.

We stappen uit. Ik maak een foto van een winkelgevel: ‘Bonnie und Kleid’. Duitse humor. Leg zoon uit waarom ik de naam zo melig vind, hij grijnst begripvol. Zoon heeft een raadsel voor ons. Wat staat er op een Russische USB-stick? Geen idee. ‘Poetin’ zegt hij triomfantelijk. De zon brandt meedogenloos, mensen zitten onder gestreepte luifels op pittoreske pleinen. Op het terras zit een vrouw in een bleek hemdje, ze kijkt me apathisch aan, de man naast haar kijkt niet veel anders. Dan richt de vrouw het apparaatje in haar hand, op haar hals. Vermoedelijk stroomt er een koud briesje uit, haar donkere page kapsel wappert zachtjes om haar mollige gezicht, ze sluit even extatisch haar ogen.

Op middeleeuwse keien langs middeleeuwse muren, wandelen we verder naar boven, stuiten op een kleine kerk. Een Protestantse, lees ik. De prachtige glas in loodramen zijn van Werner Persy. Het is er mooi, stil, koel. Aan het eind van de middag wandelen we terug naar het huisje. Het zweet loopt in straaltjes langs onze nekken. Mijn boek ligt opengeslagen op de bank. ‘Het smelt’ luidt de titel.