Daarom herdenk ik op 4 mei
Ik moest kokhalzen. De stank en smaak van uitwerpselen drongen binnen. Ik walgde. Maar huilen, of schreeuwen wilde ik niet.
Opnieuw voelde ik zijn laars in mijn nek. Opnieuw drukte Kotälla mijn hoofd in de stront. In de verte hoorde Ik het geluid van zingende vogels.
“Tauchen, du Judenfreund. Ich lerne dich schwimmen in deinen Dreck!” schreeuwde de kapo. Opnieuw kreeg ik een dreun met zijn knuppel op mijn achterste. Een vlijmscherpe pijn schoot door mijn hele lijf.
Ik kroop, ik walgde, ik stikte bijna. Maar ik gaf niet op. Nooit voor deze sadisten en goddelozen. Ik kon bijna niet meer. De stront zat in m’n neusgaten, ogen en oren.
‘Zullen we hier even gaan zitten?’ vroeg mijn opa. Hij zette net buiten Elspeet zijn zwarte herenfiets tegen de bank en ging zitten. Ik deed hetzelfde en nam plaats naast hem.
Ik keek naar hem op: een rijzige pezige oud politieman met donkerbruine ogen. Zelfs op 75-jarige leeftijd straalde hij nog ontzag uit.
Even was het stil. Samen luisteren we naar de vogels. We genoten van de geur van dennenbomen en de bloeiende heide.
‘Zelfs in het kamp kon ik gelukkig nog de vogels horen’, zei mijn opa plots. Ik keek naar hem op. Hij slikte even.
‘Het was een zware tijd, daar in kamp Vught. Soms moesten we spitsroeden lopen. Dan stonden de kapo’s in twee rijen tegenover elkaar. We moesten er door rennen. Een regen van slagen daalde dan op je neer. Vreselijk’.
‘Ik zag mijn kameraden één voor één in elkaar geslagen worden. Sommigen vielen. Men bleef dan slaan. Zo hard, dat het bloed door onze gestreepte tenues drong’.
Hij legde zijn hand op mijn knie en ging verder.
‘Ik dacht, ik stop niet, ik moet niet vallen. Ik nam een spurt, weerde zo goed mogelijk de slagen af. Struikelde, deed weer een paar stappen. Proefde warm bloed op mijn lippen. Zag steeds minder. Struikelde nog eens, maar bleef op de been. De laatste klap gaf mij een vreselijke duizeling. Maar ik had het gehaald.’
Er gleed heel langzaam een traan over zijn gebruinde wang.
Ik slikte en kreeg het er moeilijk mee.
‘Wat een vuilakken’, reageerde ik boos.
‘Peter, zulke woorden moet je niet gebruiken. Natuurlijk was het fout wat ze deden’, antwoordde hij me.
‘Maar wraak is het slechtste in de mens’.
Mijn opa nam zijn hoed af en legde die op de verweerde bank.
‘Grünewald was de ergste. Een echte sadist. Hij had een herdershond. Die joeg hij vaak op ons af. Dan greep zo’n beest je in je been, hand of het ergste in je edele delen. De kapo’s stonden er dan hartelijk bij te lachen. Soms moedigden ze de honden ook nog aan. Afschuwelijk was dat.’
Opeens zat er een grote witte zakdoek in de hand van mijn opa. Luidruchtig snoot hij zijn neus.
Toen deed hij zijn zakdoek weer weg, stond op en zei: ‘Kom, Peter, we gaan weer verder. Anders zijn we zo laat in Nunspeet en wordt oma ongerust.’
We pakten onze fiets en stapten op.
We zeiden niet veel meer. Beiden dachten we aan wat we samen gedeeld hadden. Maar nog steeds hoorden we de vogels, roken we de dennenbossen en de bloeiende heide.
Kijk, daarom herdenk ik op 4 mei al die slachtoffers van de oorlog. En dan zonder schreeuwen, maar met eerbied.