Terwijl ze schreven werden ze beschreven

Daar zat hij, met zijn zusje en zijn moeder op het bosterras met speeltuin. Gewoon midden op een doordeweekse dag want hij hoefde niet naar school. Zijn zusje gilde, hij sloeg per ongeluk de ranja van tafel. Meteen kwam er uit die enorme tas van zijn moeder een soort van dweil waarmee ze de hele boel desinfecteerde. Alles wat zijn moeder deed, dat zei ze ook. ‘Mama poetst de tafel, mama zet de bekers recht.’ Toen de worstenbroodjes op waren zei ze: ‘Ga maar spelen,’ waarop ze haar zoontje de hele tijd met zo’n ongeruste blik in de gaten hield.

U kent haar wel. Die vrouw, dat was ik. Ik zag die jonge man heus wel zitten. Die student die met zijn blocnote op tafel steeds naar ons loerde en dan weer naar zijn papier. Hij schreef, keek zo achteloos mogelijk weer op. Ik keek weg. Ik riep wat naar mijn zoontje. Meteen zag ik zijn pen weer bewegen. Hij schreef: ‘Het mens snauwt: ‘Laat je zus met rust!’’ Hij bladerde naar zijn laatste lege bladzijde.

Ik schrijf zelden met pen. Dat doe ik altijd in gedachten. Die jonge vent was misschien wel bezig met een roman. Ik vroeg me af wat hij van het leven wist. Welke volwassen vrouw zou zijn boek willen lezen? Maar die gedachte kwam waarschijnlijk voort uit mijn jaloezie.

Toen kwam er een ouder stel het terras oplopen. Ik herkende ze meteen. Hij zette zijn hoed af, legde hem op tafel. Vluchtig keek hij naar links, naar rechts. Zijn vrouw deed hetzelfde. Nadat ze besteld hadden, een broodje forel, pakten zij ieder een notitieboekje uit hun zak. Ze wierpen een voorzichtige blik op de jonge man en daarna op mij. Vervolgens zetten ze hun pennen op het papier.

Benieuwd naar hun nieuwe roman stond ik op en riep bewust iets schokkends. Meteen bewogen hun pennen. ‘Hou op met dat gekut, godverdommese kutjong!’ schreven zij met van die schrijverskrullen. De serveerster zette de bordjes met forel naast hun opschrijfboekjes. Ik bukte, deed alsof ik mijn broekspijpen op orde bracht, en las de titel van hun nieuwe boek. Het was dezelfde titel als dat mijn roman had en dat ter beoordeling bij de uitgeverij lag. Toen ik weer aan mijn tafeltje zat merkte ik dat de serveerster naar het schrijversechtpaar stond te turen, met een blocnote in haar hand. Ze fluisterde: ‘Het wordt een thriller,’ waarop ze venijnig glimlachte.