OVER ONGERIEF BIJ PROEFDIEREN

Textwrite 18 apr 2016

Ik las in de Metro het artikel over dierproeven die bekostigd worden uit donaties aan goede doelen. Dat weten maar weinig donateurs, vrees ik. Natuurlijk wil niemand een enge ziekte krijgen, en als dat wel gebeurt, is het toch prettig als daar medicijnen voor bestaan. Maar helaas worden voor het ontwikkelen van die medicijnen veel proefdieren gebruikt.
Op zoek naar informatie over dierproeven, stuit ik op de Stichting Informatie Dierproeven, die een zo objectief mogelijk beeld van het belang van dierproeven, in het bijzonder van dierproeven in Nederland zegt te geven. Maar dan zie ik de samenstelling van het bestuur… iemand die manager was bij een internationaal bedrijf dat zich richt op het ontwikkelen en produceren van medische producten; een arts van het Erasmus MC; de directeur van een internationaal opererend research laboratorium; een adviseur bij een biotechnologiebedrijf dat vaccins m.b.t. infectieziekten verkoopt; een manager van de Centrale Dienst Proefdieren van het UMC Groningen en ten slotte is er de medewerker van een communicatie-adviesbureau, die de rest van het bestuur haarfijn kan vertellen hoe de gevoelige boodschappen betreffende dierproeven het best aan het volk over te brengen.
Zo staat er in verzachtende taal bij het hoofdstuk Doet het pijn zo’n dierproef? ‘dat men bij dierproeven in Nederland niet spreekt over pijn, maar over “ongerief”. Daarmee bedoelen we – degenen die de proeven doen dus – meer dan pijn. Ook stress, alleen-zijn, angst of ziekte worden meegerekend.’
In Van Dale staat ‘ongerief’ uitgelegd als ‘hinder, last en ongemak’. Ongerief is vele malen minder erg dan pijn! Dus als de doorsnee leek in Nederlandse teksten ten aanzien van dierproeven de term ‘ongerief’ leest, denkt deze lezer eerder: ‘Ach, het was geen prettig gevoel, maar verder viel die proef dus wel mee!’
Ook lees ik op deze site dat de meeste dieren (85%) sterven ten behoeve van de proef, omdat de meeste informatie waar de onderzoeker naar speurt, opgeslagen ligt in het lichaam van het proefdier. Bij het doden van het proefdier streeft de onderzoeker ernaar geen ongerief te veroorzaken.
Ook wordt het aantal proefdieren per diersoort weergegeven, waaronder 285.215 muizen; 120.296 ratten; 10.516 varkens; 6.802 konijnen; 4.857 cavia’s; 3.963 hamsters; 575 fretten; 959 ‘andere’ knaagdieren; 3.021 schapen; 2.976 paarden; 2.318 amfibieën; 1.517 honden; 448 apen; 381 geiten en 274 katten.
Hoog tijd om meer geld te steken in alternatieve dierproeven!