Sneeeeuuwww!!

Na een kort nachtje slaap en een licht hoofd verwelkomen mijn openende ogen moeizaam de zondag morgen. Het is wel erg licht voor dit tijdstip. Even sluit ik weer mijn ogen. Maar het felle licht weerhoud mij om verder te kunnen slapen.

Meeuhh sneeuw. Huh! Sneeuw?! Jaaaaa sneeuw!!

Als een blije kleuter schiet ik naar een zittende positie. Met een doffe klap kust mijn voorhoofd de houten balken van mijn tippie tent. Even zie ik niet alleen sneeuw maar ook sterretjes. Wat draaierig klim ik mijn bed uit. Zo gelukkig als een kind ren ik de eerste paar minuten doelloos rondjes door mijn kamer. Sneeuw! Sneeuw! Sneeeuuuww! Terwijl ik zo rond dans ontmoet mijn grote teen de tafelpoot waarna ik het op een janken zet. Het geluid dat mijn stembanden nu produceert, is vergelijkbaar met het gejank van een poolhond.

Door loeiend hijs ik één been in mijn spijkerbroek en hinkel ik rond op zoek naar mijn warmste trui. Terwijl ik mij aankleed smeer in ondertussen mijn brood voor onderweg en nuttig ik een koude thee van de dag ervoor. Een dikke trui, jas, sjaal, muts, handschoenen en snowboots zullen mij beschermen tegen deze barre winterse omstandigheden. Mijn ledenmaten bewegen wat stroef door de hoeveelheid kleding. Als je niet beter zou weten, zou je denken dat ik onderweg ben naar een poolexpeditie.

Gewapend met een camera storm ik, wat stroefjes dus door de hoeveelheid kleding, de trappen af naar de voordeur. Als een dolle kalf die de lente tegemoet springt huppel ik door het steegje die mij naar de straat zal leiden. Ik visualiseer een pak sneeuw van een meter en wrijf ik mijn handen, klaar voor de sneeuw duik. Ik moet mij inhouden niet weer sneeuw, sneeuw, sneeuw te schreeuwen, want nu bevind ik mij buiten. Mijn buren kennen mij nog niet zo goed, en ik wil over komen als een “normaal” persoon.

Mijn bonkende hart overstemt het piepende geluid van de poort… 1, 2, 3,… Met een zwieper zwaai ik hoopvol de deur open. Als een Bambi die in de koplampen van een auto kijkt, verstijft mijn lichaam. Mijn mond valt open en even sta ik zo in de opening van de poort. Ik slaak een diepe teleurgestelde zucht en mompel onverstaanbaar er; ligt bijna geen sneeuw . . .

Met afhangende schouders loop ik de winterzon tegemoet.