Kleine lefgozer
“Heb het lef eens!” riep mijn vrouw toen ik haar tijdens onze vakantie in Drenthe vertelde dat ik iets alleen wilde doen. “Maar toch” antwoordde ik, “de boodschappen moeten ook gedaan worden en als we dat met zijn allen gaan doen, betekent dat dat er vier van ons vijven niet kunnen zwemmen.” Ze snapte direct wat ik bedoelde en draaide bij als een blad aan een boom. “Nou schat, dat is eigenlijk best wel lief van je. Vind je het echt niet erg om dat te doen dan?”
Op naar de bushalte. Die staat midden in de weilanden waar de doorlopende weg een afslag heeft naar het bungalowpark. Daar aangekomen hoorde ik iets… maar wat? Zoekend waar het geluid vandaan kwam, zag ik in een greppel aan de rand van een weiland iets wat zich verborgen hield; een kitten. Toen hij mij ook zag, ging hij nog luider miauwen dan daarvoor en probeerde hij mijn kant op te komen.
Helaas kwam daar de bus al aan en die moest ik nemen anders mocht ik twee uur wachten op de volgende. Tegen de kitten zei ik dat ik terug zou komen om hem op te halen. Tien minuten later stond ik in Borger. Ik werkte vlot mijn boodschappenlijstje af om met de eerstvolgende bus weer terug naar ons vakantiehuisje te kunnen gaan. En ja hoor, het miauwen was nog steeds te horen toen ik uitstapte.
Snel bracht ik de boodschappen naar het huisje zodat ik mijn handen vrij zou hebben voor dat Cyperse bolletje wol. Ik nam wat ham mee, lijnde onze hond aan en vertrok linea recta naar die bushalte. Onderweg kwam ik mijn vrouw tegen. Ik vertelde haar het verhaal en ze ging gelijk mee.
Bij de bushalte gaf ik haar de hond en hing ik over de greppel met de ham om de kitten te lokken. Nou, dat lokken was niet echt nodig. De lucht alleen al zorgde ervoor dat hij zo in mijn armen sprong om spinnend die ham te verschalken. De ham was glad op of nieuwsgierig zocht hij naar meer. Daarbij kwam hij de hond tegen en die gaf de kleine lefgozer een flinke lik. Sinds dat moment zijn ze vrienden voor het leven geworden.
Mijn vrouw keek me aan en zei: “ik weet niet wie meer lef had, jij of die kleine tijger.” “Die kleine” zei ik,” want hij durfde op me te wachten.”