Pitaferelen

Chitra Mohanlal 21 mei 2020

Ik zit in quarantaine. Nee, niet die quarantaine waarbij je nog af en toe naar buiten gaat. Ik zit écht in quarantaine. Preventief, want ik heb geen klachten, maar zou ze kúnnen hebben.

Al ruimschoots een week ben ik niet naar de supermarkt geweest, geen wandelingetjes of fietstochtjes, geen zonnestralen op mijn wangen, geen wind door mijn haren en geen gras tussen mijn tenen. Niet dat ik dat laatste nou zo vaak voelde maar god wat mis ik dat nu.

Nog maar even volhouden. Voor de zekerheid zit ik de 2 weken mógelijke incubatietijd uit. Ik breng de dagen door in mijn studio van 30 vierkante meter, zonder huisgenoten. Straks, na mijn quarantaine, ben ik stiekem blij als iemand per ongeluk te dichtbij komt op straat.

Ik was al haast ontroerd toen een vriendin boodschappen kwam brengen. Ze belde aan, maar in plaats van haar, stonden er twee volle tassen op mijn mat. Zij stond drie meter verderop. Een beetje angstig keek ze, maar gelukkig overbrugde ons stemgeluid de afstand (sorry buurtjes).

Het was voldoende eten om een week vooruit te kunnen. Simpele dingen, want ik ben nog niet in dat stadium van mijn leven dat ik de moeite wil nemen om tot in de puntjes te mealplannen (of meal te plannen?).

Onmisbaar zijn dan pitabroodjes. Kan niet fout gaan. Dus hoezeer the quarantaine life me ook deprimeert, ik schatte in dat ik het nog wel op kon brengen de pita’s met falafel en tzatziki klaar te maken.

Het meest risky is de rasp die je nodig hebt voor de komkommer in de tzatziki. Ik heb een soort irrationele angst voor raspen. Ik zie altijd voor me dat er kleine stukjes geraspte vinger aan de achterkant van de rasp af dwarrelen. Dat je met een soort gaten patroon achterblijft. Van die gatenpatronen waar je sowieso al misselijk van zou worden als ze op een voorwerp of een fruit zaten in plaats van je bloedeigen vlezige hand (trypofobie, don’t google image it). Moet even ademhalen voordat ik verder schrijf hoor.

Maar, het raspen ging goed. Dag kan niet meer stuk. Ik snijd de pita’s open. Dan ineens, een prikje in de palm van mijn hand. Ongemerkt heb ik mezelf toegetakeld en zie ik eruit als de herrezen Messias. Grappig dat dat woord ook met mes begint.

Maar goed, dat overleef ik wel. De pita’s gaan met kaas in en uit de oven, klaar om te vullen. Ik hoef ze alleen naar mijn bord te brengen, dat 1 meter van mijn oven verwijderd is. De reis die ze daarvoor moeten afleggen is óver mijn gootsteen heen. Het enige en laatste obstakel. In mijn gootsteen staat een kommetje gevuld met water, waar net nog de geraspte komkommer in lag. De overheveling voltrekt zich in slow motion.

Pita 1 ligt steady en vastberaden; die snakt ernaar om gevuld te worden.

Pita 2 twijfelt en wankelt een beetje. Het zou me niet verbazen als dit dezelfde pita is waarbij ik mezelf heb doorboord.

Pita 2 ziet zijn kans schoon, en valt van het rooster in de kom met water. Natuurlijk. Ik schreeuw het uit.

Ik staar naar Pita 2 en veracht hem. Tegelijkertijd wil ik me niet laten kennen. Ik haal hem uit de kom en voorzichtig dep ik met een keukenpapiertje. Maar wie houd ik voor de gek? Dit is als het blussen van een vuur met een waterpistooltje.

Woeste tranen vormen zich achter mijn oogbollen. Ik stop de vulling hardhandig in de pita en doe alsof hij me niet kan raken. Bestaat er zoiets als hate eating? Vol drift schuif ik de zompige bedoening naar binnen. Wel met mes en vork natuurlijk want dat ding valt aan alle kanten uit elkaar. Voldoening? Nee. Trots? Ook nee. Ik-ben-afgevlakt-door-alleen-maar-binnen-zitten-en-ik-wil-iets-voelen? Kinda.