Willem spoort niet
Het is donker en koud. Er waait een gure wind. Een druppel valt in mijn nek. Ik kijk omhoog. Het begint te regenen. Kijk naar beneden, naar mijn sneakers, de grijze tegels van het perron. Kleine stipjes worden donkergrijze vlekjes. Meer en meer, tot alle tegels nat zijn. Kijk naar de stationsklok boven het spoor. Waar blijft die trein?
BOEM KEDENK, ratatatata, BOEM! Ik schrik en laat mijn tas bijna vallen. “Er is er eentje ontspoord”, zegt hij met een grote glimlach. “Kijk dan.” Hij wijst naar de blauw-gele trein die naast de rails ligt. “Hoe kan dat nou?”, vraag ik hem. Hij haalt zijn schouders op en veegt een lok blond haar naar achteren.
De miezer wordt regen en de lucht is pikzwart. Even kleurt de hemel licht, maar zo snel als het kwam, verdwijnt het weer. In de verte klinkt een onheilspellende donder. Ongeduldig staar ik naar de klok.
Met een knalblauwe takelwagen wordt de trein omhoog gehesen. Biep, biep, biep. Er komt een ambulance aangescheurd. “Waarvoor is die ambulance?” Hij grijnst en kauwt op een rozijntje. “Voor de mensen in de trein.” Smak, smak. “Ze hebben allemaal een gebroken arm.” Tatuu tatuu, daar gaat de ziekenwagen weer. De trein staat inmiddels overeind en kan zijn weg vervolgen.
Waar blijft die sprinter nou? Ik kijk naar links, waar de trein vandaan moet komen. Inmiddels is boven mij de hel losgebarsten en word ik natter dan tijdens een gemiddelde douchebeurt. De lantaarn die de omgeving nog enigszins verlichtte, begint te knipperen.
“Pas op!”, roep ik. Maar de trein dendert in volle vaart door. Hij ligt vol op ramkoers met de zojuist omhoog getrokken intercity. Ik durf bijna niet te kijken als de goederentrein in rap tempo de passagierstrein nadert. Tsjoeketsjoeke tuut tuut! Dan een knal. Gevolgd door een keiharde schaterlach. Ik kijk naar Willem en kan een glimlach niet onderdrukken. Zijn blauwe pretoogjes stralen. “Zag je de botsing, Anouk, zag je dat?” Ik woel door zijn haar. “Jazeker. En nu gauw naar bed, want het is al laat.” Willem knikt en rent in zijn Thomas de Stoomlocomotiefpyjama de trap op.
Zeventieneneenhalve minuut te laat, maar daar is-ie dan eindelijk. Doorweekt stap ik in. Mijn voeten laten een lichtgrijze afdruk op de tegels achter. Eenmaal in de trein plof ik neer op een stoel en kijk naar buiten. Zijn ouders waren laat thuis. Ik zak onderuit en prijs mezelf gelukkig dat Willem niet de baas van de NS is.