Mijn dooie kraan in mijn tuin
Ik loop door mijn dooie tuin van achter naar voor.
Het lijkt wel of ik een lekkende kraan ben.
Ik wil mijn tuin redden door het nat te houden.
Maar zit de gehele tijd te denken.
Is het nauw lopen op ga ik in mijn opblaasboot al varend.
De wereld is te verdeeld om te zeggen dat het een stoel was.
Ik kijk er niet naar uit om het te redden.
Van mijn lekke kraan, die niet lek zegt te zijn.
Ik moet dus een gesprek aan met mijn dooie tuin.
Om de dood om te zetten in een levende gebeurtenis.
Ik zit dus toch op een stoel zonder wieltjes.
De ene kant naar de andere kant op te zoeken.
Maar al denkend over alles wat mij bezighoudt.
Mijn dooie tuin bijvoorbeeld.
En wie de kraan gaat redden, die lekt.
Aangezien ik de enige ben, moet ík dat zijn.
Maar ik ben geen loodgieter in mijn enige wereld waar ik ben.
En ook niet de kraan, die moet lekken.
De wereld is daar nog te verdeeld over.
In mijn dooie tuin met mijzelf als enige.