Hij stal niet alleen mijn hart maar ook mijn fiets

Moo Miero 8 jan 2019

Hij kijkt naar me en loopt dan naar de fiets. Ik haatte fietsen. De dag dat ik hoorde dat ik mijn middelbareschooldiploma had gehaald heb ik mijn fiets zonder slot op de Kruiskade gezet. Na een uur was hij weg. Het was een symbolische afsluiting van een zes jaar durende rit waar nu een einde aan was gekomen. Een rit die ik nooit meer zou maken, omdat de route me enkel zou terugbrengen naar een plek waar ik niets meer te zoeken had. Niet veel later werd ik verliefd op een jongen die ik dronken zag dansen in een vunzige kroeg. Ze zeggen dat je verliefd wordt op iemands geur of innerlijk, maar die avond rook hij naar whisky en sigaretten en kon hij niets zinnigs meer uitbrengen. Toch wist ik het en de week erna woonden we samen. Het huis dat we besloten te huren was omringd door bomen, moeras en waterslangen. Voor veel mensen zouden de slangen alleen al een reden zijn om ergens anders te gaan wonen, maar voor mij was het alsof ik in een sprookje terecht was gekomen. Het had iets duisters en romantisch tegelijk, de vijver was een doornstruik en het huisje ons kasteel. Maar de prins had geen paard en daarom kregen we van de verhuurder een roze kinderfietsje. Het fietsje bracht ons overal naartoe: naar de ochtendmarkt, naar de kroeg, door de bossen naar het water en ’s nachts door het moeras weer naar huis. We schreeuwden en we zongen, we vielen en we zoenden. We leerden lief te hebben, we leerden dat verliefd zijn iets is dat je moet koesteren en we leerden dat zijwieltjes aan een glitterfiets eigenlijk helemaal niet stom zijn. We leerden samen allerlei wijze levenslessen en werden zo opgeslokt door de liefde dat er plotseling geen ruimte meer was voor onszelf. We gaan bij de fiets staan en kijken elkaar aan. Na iets meer dan een jaar hebben de zijwieltjes losgelaten en sindsdien staat de fiets stil. Het is niet dat we elkaar niet meer mogen, maar het leven heeft besloten dat we volwassen moeten worden en daarbij hoort persoonlijke vooruitgang. Ik wil hem niet tegenhouden, maar weet dat ik het desondanks toch doe. En hij weet dat de fiets hier in het bos nooit gestolen zal worden en dat hij het me het ook niet zeggen kan. Dus hij pakt de fiets en fietst weg.