In de ban van sneeuw…
Met alle berichten in mijn hoofd over de komst van sneeuw – de ene roept 1 cm en de andere wel tot 10 cm – ben ik gaan slapen.
Alles is wit, lichtgevend wit. Ik knipper maar een keer met mijn ogen, maar het blijft wit. Wat is er gebeurd? Ben ik dood? Ik weet het niet. Maar ik ben niet bang, want het wit is zo mooi. Ik kan het zelfs voelen. Het is zo zacht, zoals donsveertjes. Achter me is nog meer wit, maar het ziet er anders uit, doffer met grijze barstjes. Het lijkt wel of daar iets op mij wacht, iets wat ik eerst moet loslaten.
Beelden flitsen door mijn gedachten. Een auto, een ruzie, een donkere gang, de loop van een geweer. Maar al die gedachten kan ik niet plaatsen. Het lijkt wel alsof ik naar een film staar waar ik halverwege in ben gevallen. Plotseling hoor ik gefluister. Ik heb op je gewacht. De woorden klinken heel ver weg. De anderen zijn er niet meer. Het geluid verplaatst, nu is de stem ter hoogte van mijn oor. Je bent helemaal alleen. Ik voel iets warms langs mijn voorhoofd strijken, huid op huid. Iemand gilt, het klinkt afschuwelijk. Ben ik dat? Het wit breekt open en wordt vager. Opeens voel ik me zo verdrietig en eenzaam.
Mijn handen proberen het wit te vangen, maar de lucht glipt door mijn vingers heen en waaiert onder mijn benen vandaan. Ik val, steeds sneller en sneller. De grond komt razendsnel dichterbij. Met een klap kom ik op een harde koude grond terecht. Ik krijg geen adem, ik hap naar lucht en begin te hoesten maar het wil niet lukken. Mijn ogen springen open, alles is nog steeds wit. Misschien ben ik wel echt dood. Mijn hoofd rolt een stukje opzij. Ik leef nog, want doden kunnen hun hoofd niet bewegen. Ik weet niet of dit een opluchting of een teleurstelling moet zijn. Er kietelt iets langs mijn wang, ik zie sneeuw, heel veel sneeuwwitte sneeuw. Ik lig met mijn rug op een bed van sneeuw, maar vreemd genoeg heb ik het niet koud.