Over zakradio’s, speknekken en straatklinkers
Begin jaren 60 was ik in bezit van een kleine zakradio. Ik was de enige in de buurt die zo’n kostbaar bezit had. Ik was er behoorlijk aan verslingerd, net als de meeste jongeren nu aan hun mobieltje.
In die tijd zat ik op een katholieke school. Daar gaven fraters les. Elke week kwam de kapelaan catechismusles geven. Je moest onbegrijpelijke zinnen met onbegrijpelijke woorden uit je hoofd leren en daarna hardop uitspreken. Het werd niet uitgelegd en ik begreep er, net als de anderen, geen snars van.
Dat uurtje catechismus was voor mij een mooie aangelegenheid om stiekem het oortje van mijn radio in mijn oor te stoppen en naar de radio te gaan luisteren. Maar ik had het stekkertje niet goed in de radio zitten en het ging luid spelen. De kapelaan veranderde toen in een futuristisch monster en werd twee keer zo groot, zo leek het. Hij gaf me een enorme klap tegen mijn oor (daar zijn ze erg goed in) en pakte mijn zakradio af. Maar dat was het oor waar het oortje zat en mijn oor begon te bloeden, hij had het zaakje kapot geslagen. De kapelaan had geen oog voor mijn oor, hij begon te schreeuwen over ongelovigen en duivels. Inmiddels begon ik in paniek te raken want ik zat behoorlijk onder het bloed. Wegwezen hier, naar huis! Thuis aangekomen vertelde ik het verhaal aan mijn moeder, ze verzorgde me en ik ging achterop de fiets mee naar het werk van mijn vader. Ik zag mijn vader rood worden en ik moest achterop de Solex mee naar school.
Er was inmiddels nogal wat tijd verstreken en de kapelaan zat inmiddels in de kerk de biecht af te nemen (nog zo’n onzinnig iets). Mijn vader stapte rustig het biechthokje in toen het zijn beurt was en enkele tellen later vloog daar een zwart figuur uit die struikelde over zijn rok, verstuikte zijn pols en viel op zijn dikke neus. Ik schreeuwde het uit van het lachen maar schrok van de luide echo in de kerk.
Mijn vader was gespecialiseerd in het innemen van grote hoeveelheden alcohol. Op een avond kwam hij zigzaggend naar huis op zijn fiets langs de pastorie. Hij stopte en ging even staan nadenken, hij was nog niet zo dronken. Een eindje terug waren er wegwerkzaamheden en hij ging terug om een straatklinker te halen. Hij zou die speknek wel eens even nog een lesje leren, want je laat je zoon niet ongestraft van school sturen. Hij gooide de klinker door de ruiten van de pastorie en in plaats van te maken dat hij wegkwam ging hij staan schreeuwen, ‘of die speknek even naar buiten wil komen?’