Een mooie dag
Kwart voor zes in de ochtend. De zon begroet de dubbele kerktoren achter mij met een welgemeend goedemorgen. Het begin van een mooie dag. Al vroeg in de ochtend vertrokken naar mijn werk, waar diezelfde zon door het raam van ons kantoor schijnt. Er is een hoop te doen, te veel om buiten van die mooie dag te genieten. Jammer eigenlijk, want vanaf donderdag gaat het weer regenen.
De werkdag zit erop. Tijd om weer huiswaarts te keren. Ik mis net de trein, maar heb snel daarna de volgende; de treinen rijden hier elke tien minuten. De dame tegenover mij laat via haar T-shirt weten dat ze het niet weet. Naast ons gaat een stelletje zitten en dan is de vierzits weer gevuld.
De trein zet zich in beweging. Het komende half uur wordt besteed aan een groepsgesprek over de mooie dagen die gaan komen: die van Pinksteren. Voor mij is dat een uitje naar het noorden van Duitsland. Met de trein. In de verte vang ik iets op over de laatste kilometer. Ik vermoed dat het een wielerfanaat is die de Giro volgt. Een koers waar het vast wel een mooie dag zal zijn.
“Mijn gezelschap stapt uit. Ik sta er nu alleen voor. Ik ben op weg naar mijn laatste kilometer. En opeens… staat alles stil.”
Zo moet mijn ervaring ongeveer geweest zijn. Of ik het zo goed verwoord? Ik weet het niet.
“Mijn gezelschap stapt uit. Ik sta er nu alleen voor. Ik ben op weg naar mijn laatste kilometer. En opeens… staat alles stil.”
Zo moet zijn ervaring ongeveer geweest zijn. Of ik het zo goed verwoord? Ik weet het niet.
Er volgt een woordenwisseling in de trein. Voltooide deelwoorden over (on)voltooid leven. Gevallen, geduwd, gesprongen. Het perron, zo dichtbij en door de gesloten deuren toch zo ver weg. Een domper op een mooie dag. Dan de bevrijding: we mogen de trein verlaten. Op het perron is een hoop te doen, maar ik wil weg van hier. Op weg naar huis vind ik een restaurantje waarvan de keuken geluk brengt, zeggen ze. En terwijl ik buiten in de zon op een terras probeer mijn tong te strelen met zo’n gelukzalige maaltijd, proef ik de wrange nasmaak, gevoed door de gedachten aan de nabestaanden van een persoon, wiens aardse bestaan misschien wel nooit meer zal worden opgesierd met een mooie dag.