Ziekenhuisgezeik

Annemijn Storm 10 jul 2017

“Bij ons staat de patiënt centraal!”, roept de gemiddelde Nederlandse zorginstelling. Dat moest ik even uitproberen, dus werd ik ’s nachts plotseling opgenomen op de spoedeisende hulp.

Na enkele liters vocht en antibiotica stroomde de beschouwende criticus als vanouds door mijn aderen. De privacywaarborging bleek minimaal: “MEVROUW, HEEFT U AL GEPLAST VANDAAG?” schreeuwden de zorgverleners door de gang zonder ook maar twee stappen naar binnen te zetten. Vervolgens twijfelde ik aan de vaardigheid van de verpleegkundige. Er moest een nieuwe infuusnaald geprikt worden. De verpleegkundige verzekerde mij dat het haar zelfs een keer gelukt was bij een patiënt met Parkinson. Ze bedoelde dit vast geruststellend, maar doordat ze er mij van moest overtuigen dat het “waarschijnlijk wel ging lukken”, zocht ik in veel te goedziende paniek wanhopig oogcontact met mijn knuffelkat Pris. Mevrouw prikte vervolgens twee keer mis, riep “verdomme ik prik er weer doorheen!” en liet de taak aan een collega over. Ik besloot me vast te klampen aan het beleid dat op het kaartje aan mijn muur hing: “Het komt wel goed schatje”.

Hoe langer ik in het ziekenhuis lag, hoe meer ik besefte dat deze mensen ook maar gewoon hun werk doen. En dus af en toe fouten maken en chagrijnig en gestrest zijn, net als ik op mijn werk. De consequenties zijn alleen een stuk groter. Als ik een dag niet zaai in de kantoortuin, dan typt de wereld wel door. Als artsen en verpleegkundigen een dag niet komen, dan gaan er mensen dood die anders niet dood zouden gaan. Dankzij onze zorgverleners kunnen wij genezen van levensbedreigende ziektes. Dat is een fantastische consequentie van geniaal werk.

Na vijf dagen van ziek zijn, ergernissen en inzichten, wachtte ik in spanning af tot het bericht dat ik naar huis mocht. Een arts ging naar binnen in de kamer tegenover mij. Niet veel later hoorde ik een oude man hard huilen. “Toch een klein uitzaaiinkje”. Vervolgens bracht de arts mij het nieuws dat ik wilde horen: “Gefeliciteerd, je mag naar huis!”. Met een dubbel gevoel pakte ik mijn kleren, kaartjes en Pris bij elkaar. Ik kende de zieke man niet, maar heb wel de hele week zijn positieve en geruststellende stem door de gang horen klinken. En hoewel ik weet dat ik me volgende week toch weer mee laat harken met de oogst van de dag, besef ik nog net op tijd dat mijn ziekenhuisgezeik hier niks bij is.