Bevooroordeeld bij de bushalte
Regenachtige donderdag. Ik ben vroeg vrij van college en stap net uit de trein om naar de bushalte te lopen. Vrezende dat ik mijn zicht verlies – ik heb inmiddels een enorme verzameling regendruppels die zich op mijn bril hebben gemanifesteerd − besluit ik te gaan schuilen in het bushokje. Ik was niet de enige met die briljante ingeving; er staat al een groepje bekvechtende jongens van een jaar of zestien. Na een aantal minuten merk ik dat ik intens word aangestaard door één van de jongens. Ongemakkelijk. Hij is duidelijk de leider van het groepje, gezien de rest om hem heen niets anders aan het doen zijn dan grijnzen. Ik doe mijn oordopjes uit en besluit hem vragend aan te staren. “Hij verstaat je toch niet”, zegt één van de stoere scholieren. Oh wauw. Ik weet al waar dit heen gaat, denk ik bij mezelf. “Hoi meneer”, zegt de leider spottend. Hoe moet ik hierop reageren? Moet ik meegaan in het spel? Of moet ik ze gewoon negeren? Waarschijnlijk halen ze daar nog meer plezier uit.
Nederland is natuurlijk een super tolerant land. Ik mag mij gelukkig prijzen dat ik hier woon in plaats van in een land zoals Amerika, waar brute politieoptreden en extreme vormen van racisme dagelijkse kost zijn. Elke keer als ik zulk nieuws zie sta ik daar bij stil. Maar soms, héél af en toe, merk ik dat het hier ook niet altijd rozengeur en maneschijn is. In de drukke trein bijvoorbeeld. Zo merk ik dat ik altijd de laatste persoon ben naast wie nog een plekje is als het spitsuur is. Of wanneer ik in de supermarkt word bekeken door de medewerkers of ik dat product wat ik in mijn hand heb niet stiekem in mijn tas prop. Soms merk ik dat wanneer ik naast iemand in de trein zit, ze hun tas extra stevig vastpakken.
Niets aan te doen natuurlijk – je hebt altijd wel individuen die je anders zullen beoordelen op basis van je uiterlijk − , maar ik zou graag een keer één maandje zonder die kleine ‘beoordelingen’ wilen leven.
Terug naar de jongens in het bushokje. Ik besloot om ‘gewoon’ te reageren. “Hallo”, antwoord ik op een vragende toon. “Alles goed?”, vraagt hij smalend. Ik antwoord beleefd en besluit de bus in te stappen die net is gearriveerd. “Ja,” hoor ik hem nog zeggen tegen zijn vrienden, “je moet ze toch een beetje integreren.” In de bus denk ik na: was deze jongen nu zo oppervlakkig of was hij intens betrokken met de integratie van buitenlanders?