Lefgozer
De meeste schoenen die de mensen in het restaurant droegen, rustten op de vloer onder hun tafeltje. Maar niet de sportschoen van de jongen aan de tafel in de hoek. Die rustte op een stoel die zojuist door mij schoongemaakt was. Misschien dacht de jongen dat zijn schoen specialer was dan alle andere schoenen in het restaurant. Specialer nog dan zijn rechterschoen, die aan zijn been bengelde en met het topje bijna de vloer kuste.
Ik zag hem toen ik, met mijn emmer in de hand, het tafeltje voor hem schoon wilde maken. Ik was eerst van plan het te negeren. Als je een stoere bink bent, dan moet je natuurlijk een stoere houding hebben. Een houding waarbij een schoen op een stoel rust. Dat begreep ik, daar kon ik in komen. Maar toen zag ik het. Een dikke klodder modder. Naast de sportschoen op de stoel. Ik moest iets zeggen.
Ik veegde een druppel sop van mijn voorhoofd. Of was het een zweetdruppel? En toen vroeg ik het, met in mijn ene hand de emmer sop en in de andere hand het natte schoonmaakdoekje. Daarmee wees ik stellig naar de sportschoen op de stoel. Dat probeerde ik tenminste. “Zou je eventueel misschien asjeblieft je schoen van de stoel willen halen?” Zijn bruine ogen maakten zich los van zijn Iphone en ontdekten me. Hij trok één wenkbrauw op. Keek hij geërgerd? Gut oh gut, ik had het niet moeten doen. Ik had zijn stoerheid in gevaar gebracht. Wat een ellende, shit.
Er was iets verdwenen. Zijn sportschoen stond niet meer op de stoel. Alleen de modder lag er nog. In mijn hoofd was het carnaval, iemand strooide met confetti en een meneer die door zijn kledingkeuze ongetwijfeld een leidinggevende functie moest hebben, feliciteerde me met deze overwinning en de lef die daar voor nodig was. “Dankjewel,” zei ik tegen de bink. Nog één keer wierp ik een blik op de lege stoel met de modder.
En toen zag ik het gebeuren, als in slow-motion. Heel langzaam zette de bink zijn ellendige sportschoen weer op de stoel. Alsof ik nooit iets gezegd had. Hoe ergerlijk ik dat ook vond, hij had het gedurfd om zijn schoen weer op de stoel te zetten. Zijn stoerheid stond immers op het spel. Ergens bewonderde ik dat wel aan hem. Ik veegde de modder weg. Het was een lefgozer, dat moest ik hem nageven.