Een beetje katterig

Monique Louis 21 mei 2021

„Kom maar, kom maar naar beneden.” Als ik naar boven loop, zit er een vreemde poes op de zoldertrap. Man fluistert naar de kleine poes met grijze tijgerprint en witte pootjes. Poes staat als bevroren op de derde tree van de open trap, vastbesloten weg te rennen, terug de zolder op.

Onze zolder met spullen, groot en klein, als in een magazijn. Dozen langs de schuine wand, genummerd, via een online inventarislijst kom je achter de inhoud. Rechts een tafel met een modelspoorbaan, daaronder nog een laag met miniatuurtreinen.

„Kom maar.” Man tikt zachtjes op het hout. Tussen twee treden door kijken poezenogen hem indringend aan. Ik kom erbij staan. Weg poes. Ik kruip rond op mijn knieën, onder het logeerbed schijnen twee lichtjes, voorzichtig probeer ik hem te pakken. Ik zie de poes op zoons kamer. Hij staat op de vensterbank achter de luxaflex, zijn vacht piept ertussen door, voorzichtig kom ik dichterbij. Hij rent langs me heen de zoldertrap weer op. Na twintig minuten onvermoeibaar fluisteren van man, staat poes halverwege de trap naar de voordeur. Zoon en ik kijken mee, achter het smalle raam vanuit de huiskamer. Man doet de deur open, verschuilt zich in het toilet, poes rent langs hem heen naar buiten. De volgende dag komt zoon uit school. „Het was Sirius! De kat van Jesse.”

IJsselmeer

Onlangs had man zijn eigen Jongens van Bontekoe georganiseerd. Met twee zeilvrienden, zoon en zijn vriend Jesse, drie dagen op een boot op het IJsselmeer. Van Lelystad naar Hindeloopen met Lady Noor. Maanden geleden gereserveerd, nu was het zover. Hoeveel windkracht zou het zijn? Ik mocht mee, maar bleef thuis. ‘s Avonds kwam er een foto via de app. Opluchting. De dag erna kreeg ik een foto van zoon die met zijn hoofd achterover leunde tegen een bankje, eindeloze golven achter hem. Ook vriend Jesse zag bleekjes. „Ze zijn een beetje katterig”, stond er.

‘s Middags liep ik langs de rivier, het was koud. In mijn verbeelding zat ik op de boot. Ik dacht aan de enkelsokjes van zoon. „Ha mannen, is iedereen nog binnen boord…?”, appte ik uren later. Dat mocht nu van mezelf. Prompt ging mijn telefoon. „We zijn in de haven. Ik voel mijn voeten niet meer en we gaan zo naar de Mac!” Toen ze thuis kwamen, was zoon 13. Rode neuzen en glinsterende ogen. Ik zag aan hun gezichten dat het niet bij deze keer zou blijven.

Het beste van Metro in je inbox 🌐

Meld je aan voor onze nieuwsbrief en ontvang tot drie keer per week een selectie van onze mooiste verhalen.