Een mooie avond, een zorgelijk biertje
Gisteravond zat ik in een café dat ik tot vóór deze bewuste dag nog op nummer vier stond van mijn lijst van lievelingscafé’s. Het is een plek ergens in de Negen Straatjes – goed verstopt tussen winkels met onnodig dure heuptasjes en onpraktische mokken – de bar is lang, de krukken oud, de stoelen houterig en oncomfortabel, maar de bank bevindt zich op perfect wegzakniveau. Het is een uur of acht, ik zit op de eerder genoemde bank, sip van mijn bier en wacht op een vriendin.
Een minuut of tien later loopt ze binnen en neemt naast me plaats. We praten over het weer, het nieuws, politiek, zouden het nog over de economie gaan hebben als de cirkel aan lege glazen op onze tafel verder had kunnen groeien – maar de barman onderbreekt ons geklets.
‘Zou jij je voeten van de stoel kunnen halen?’, vraagt hij aan mijn vriendin. Ik zie dat ze inmiddels ver onderuitgezakt is, lui hangt tussen de bank en een stoeltje tegenover haar, balanceert op het krakkemikkige cafémeubilair. Ze kijkt hem aan. ‘Wat als ik mijn jas nu onder mijn voeten leg? Dan wordt jullie stoel niet vies en geniet ik comfortabel van mijn biertje.’ – ‘Goed.’
Het gesprek vordert. Ik waag me al bijna aan onderwerpen waar ik stiekem toch niets van weet, gewoon, omdat het een mooie avond is en we niet veel anders te doen hebben – tot ons gesprek opnieuw onderbroken wordt door een andere man die neerploft op de bank, iets te dicht bij mijn gesprekspartner. ‘Vind je dit nu normaal? Je voeten op de stoel?’
‘Mijn jas ligt er onder’ – ‘Maar vind je dat nu netjes eruit zien?’
Te ongeïnteresseerd om het gesprek aan te gaan, haalt ze haar voeten naar beneden. De waarschijnlijke eigenaar blijft nog even zitten en loopt een paar minuten later lawaaierig naar buiten.
Ik kijk om me heen. Andere gasten sippen van hun wijntjes of warme chocomel. De ene helft van de mensen is toerist, muts nog op, soms zelfs de handschoenen nog aan – de andere helft is dat niet en zit te lezen of te lachen, compleet met hoofd dat af en toe eens lekker in de nek wordt gegooid na een goede grap. Het is een mooi aanzicht.
We drinken snel onze biertjes op. We kunnen niet genieten van de scene zonder opgetrokken benen.
Buiten is de man die ons wegjoeg. Hij zit op een stoel wijdbeens te roken, neemt een bankje in beslag waar best nog iemand naast had gepast. Hij rookt, blaast ondoorzichtige wolkjes, staart naar de gracht. Een lichte glimlach ligt om zijn lippen.
We zouden ons eens minder druk moeten maken om de mensen om ons heen.