Dankbare vertraging
De treinreis van Hengelo richting Amsterdam maak ik vaak. Ik kan de stations dromen. De groene weilanden in Twente, het water bij Deventer, de Veluwe zonder internetbereik, de typische huizen in Hilversum, en uiteindelijk de chaos van Amsterdam.
Afgelopen zondag verheugde ik mij op de trip terug van Amsterdam Zuid naar Hengelo. Een heerlijke rechtstreekse verbinding, en ook nog eens eerste klas door een gratis upgrade uit een foldertje. Goud, vond ik. Tot ik op het station zag dat de trein niet verder reed dan Apeldoorn door een aanrijding met een persoon.
Ik had de afgelopen twee weken al uren extra in de trein gezeten door allerlei problemen op het spoor en ik zag mezelf al weer in een bus gedrukt worden, met een inmiddels volle blaas van de immense beker thee die ik elke keer toch weer tegen beter weten in koop bij de Kiosk. Nu dus vast wéér vertraging.
En ja inderdaad, ook nu ging mijn reis van zeer comfortabel naar zeer oncomfortabel. In plaats van twee uur chillen kwam het overstappen en rennen op het station van Zwolle en vervolgens een uur als een sardientje staan in een te kleine sprinter. Fuck.
En toen knalde het me ineens VOL in mijn gezicht. Een aanrijding met een persoon. Een persoon! Ik sta hier te zeiken over mijn treinreis, en ergens in Nederland is een familie nu kapot. Kapot van verdriet, kapot voor altijd, incompleet en ontroostbaar. Hoe in vredesnaam was mijn leed ook maar iets te vergelijken met dat van hen? Niet te vergeten het leed wat iemand heeft geleden als deze persoon zelf heeft gekozen voor dit einde. Niet een paar uur afzien maar een heel leven. Niet het vooruitzicht van een warm huisje maar een koud huisje. Waar ons leven door ging, met balende geïrriteerde mensen om me heen, staat dat van een aantal mensen nu compleet stil.
Ik besloot daar ook even stil bij te staan. En mijn oncomfortabele reis werd een dankbare reis. Dankbaar voor het leven dat me gegeven is, dankbaar voor mijn mogelijkheid om het leven aan te kunnen en dankbaar dat ik niet zojuist een telefoontje had ontvangen dat er een familielid om was gekomen.
Ik stond met zweet op mijn bovenlip, met mijn koffertje tussen mijn benen, en misselijk van het geschommel de zweetvoetenlucht van de los bungelende voetbalschoenen aan de tas van een student te inhaleren. Maar ik genoot.