De onderburen vanaf driehoog
In plaats van langs auto’s te lopen, passeerden voetgangers nu een collage van attributen. Al die zooi stond echter nog keurig op de stoep hoor, het was niet zo dat de onderburen een parkeerplek hadden ingepikt. Laten we zeggen dat zoiets op dat moment nog ondenkbaar leek. Het zandbakje, zo’n blauwe schelp die in de meeste gevallen sentimentele herinneringen oproept, werd vooralsnog op zijn plek gehouden door het gewicht van het zand, maar er lag al behoorlijk wat naast. Ook stond er een grote strandstoel en daarnaast, aan de ketting gelegd, de barbecue.
Aan de bebouwde zijde passeerden voetgangers het tafelstel, waarvan de zitbank keurig strak tegen het huis aanstond. Geen bank aan de overzijde, maar wel aan allebei de kopse zijden een stoel. De onderburen hadden er duidelijk rekening mee gehouden dat de stoep ook nog door mensen gebruikt zou worden.
‘Ja sorry, we hebben de boel een beetje volgebouwd, het is handiger als je even omloopt, dan hoef je niet over de zandbak te klauteren!’ Zo werd er nu gezegd als iemand toevallig op de verkeerde plek tussen de auto’s doorstak en een moment van stilstaan nodig had om zich te beraadden wanneer daar ineens die zandbak opdoemde.
‘De enige reden waarom ze dat zeggen,’ wist oma te vertellen, ‘is omdat ik daar bijna languit op de stoep heb gelegen.’ Van schrik om de zandbak die er ineens stond was ze maar doorgestoten. Haar voet haakte achter de opstaande rand, maar op miraculeuze wijze had ze toch standgehouden.
‘U laat ons wel schrikken zeg,’ waren de onderburen opgesprongen.
‘Zet die rotzooi dan ook niet hier neer!’ Geschreeuwd, ze had het geschreeuwd.
‘Ik heb er echt wat van gezegd hoor,’ vertelde ze me later, ‘dit keer echt!’
Ik was het met haar eens, dit keer wel.
‘Nou, en nu merken die Tokkies de mensen ineens wel op, maar alleen dankzij mij he.’ Op driehoog kon oma het allemaal letterlijk horen, al wilde ze dat natuurlijk niet.
Bovendien kon oma ze nu ook nog eens ruiken, dat wilde ze al helemaal niet. De eerste keer had ze gedacht dat er een heuse brand was en had ze in paniek uit het raam gekeken, recht in het bouwvakkersdecolleté van ‘meneer’. Dat deed ze dus nooit meer! Maar ze wist nu wel wat er aan de hand was daarbeneden. ‘Die vieze crematielucht van zwartgeblakerd vlees, moest dat nou?’