Work out/ Work not.
Van nature ben ik geen sporter.
Ik weet natuurlijk dat bewegen gezond is en heb me de afgelopen jaren trouw twee maal per week aan een rondje langs de apparaten in het zaaltje van de fysiotherapeut gehouden. Daar was ik blijven hangen na een tijdje onder begeleiding te hebben “gesport” om te revalideren.
Het ritme zat er lekker in, ik kende intussen wat mensen die op dezelfde tijden kwamen en kletste zo mij sportieve tijd vol. Een mooie manier om te bewegen zonder dat ik me in een sportschool hoefde te bewijzen naast al die gespierde en ultra fitte types in strakke modieuze outfits.
Ik vulde mijn bidon, trok mijn eenvoudige sporttenue aan en was tevreden in dat zaaltje.
So far so good. Tot de ergernis toesloeg. Wachten tot de fiets vrij was…. “Sorry, deze mevrouw moet nu op de loopband” stelde de fysiotherapeut en verzocht mij het ding onmiddellijk te stoppen. Ik droop af naar het roeiapparaat waar een andere sporter me doordringend aankeek en vroeg hoe lang ik wilde roeien. Het gebeurde te vaak. De knop ging definitief om, ik was het beu om mijn sportactiviteiten in te passen in schema’s die niet de mijne waren.
Ik begrijp het. Een oefenzaaltje in een fysiotherapiepraktijk is eigenlijk geen sportschool. Ik kondigde mijn vertrek aan en nam afscheid.
Ik zou me gaan oriënteren op een normale sportclub. Keus genoeg.
Dapper koos ik de club met de mooiste site en dito reputatie. Na een telefonische afspraak trok ik mijn stoute sportschoenen weer aan.
Ik werd ontvangen door een blije baliemedewerkster die me mijn pasje overhandigde. Na haar aanwijzingen ontsloot zich het poortje èn een nieuwe wereld.
Ik zocht mijn weg langs de diverse zalen naar de kleedkamer waar nieuwsgierige ogen me schattend scanden.
Eenmaal in de fitnessruimte maakte een trainer een plan, gebaseerd op mijn verhaal en metingen op en met apparatuur die ik nog nooit had gezien.
Binnen tien minuten zat ik op één van de fietsen, hing ik vervolgens in de touwen en kon ik kiezen uit andere fitmakende mogelijkheden.
“Dit is het”, dacht ik.
Slechts vijf weken hield ik mezelf voor de gek.
Mijn pasje zit nu in een geheim vakje van mijn tas, mijn sporttenue ligt gewassen in de kast.
Mijn motivatie?
Die is verstopt in een donker hoekje van mijn geweten.
Ik moet het gewoon accepteren; ik ben van nature geen sporter.