Mark en razernij
‘’Dat is een os. In principe gewoon een hele wollige koe.’’ Mark wijst en ik zet mijn neus tegen het glas om het grasland beter te kunnen zien, terwijl onze trein het landschap doormidden rijdt. We vinden elkaar lief hoor, zeker. Hij is premier, ik schrijver. ‘’Groot genoeg om je achter te verstoppen, en eet vast ook papier als het echt moet’’ grapte ik. Ach wat. Hij heeft dit even nodig zo voor het zomerreces. Wij allebei. Deze april was moeilijk voor iedereen. Een rookwolk die op een u lijkt, de geur van benzine en spijt, de vlammende ruïne van het ministerie van Financiën. Je kan iets zien smeulen in hoe het licht weerspiegelt in zijn ogen. Die zachte ogen. Die lieve ogen. In de reflectie van het raam bekijk ik hem. Mark. Ik zie dezelfde uitdrukking van paniek als wanneer je je telefoon laat vallen. Na dat besef, zonder nadenken en wanhopig, zet je alles dat kan zwiepen in om hem nog te vangen. Dat kan twee kanten op gaan. Scenario 1 – met geluk tussen twee vingers of schuin op je voet. Maar veel vaker scenario 2 – een onbedoelde schop en dan een tollende telefoon die over de straat schraapt. ‘1.4mlj’ lezen de splinters en krassen in het scherm voor mensen met fantasie. Voor anderen gewoon een zwarte spiegel, kapot, glassplinters waarin je jezelf kan zien. Die lieve ogen. Maar ook de razernij. ‘’Teringzooi’’ zou Mark dan zeggen met een lachende mond en kleine tandjes. Maar het loopt anders. ‘’Kijk, nog een os’’ hoor ik. Mark wijst en ik kijk.