Agnes gaat vis kopen
Door gangpad vier in de Albert Heijn op het Oude-Marktplein klinkt het geratel van drie ijzeren wielen die moeizaam over de vloer schuren. Agnes duwt de winkelwagen die ze op weg naar het plein aan de kant van het voetpad vond, in een rechte lijn langs ietwat verbaasd kijkende mensen. Ze heeft geen aandacht voor hen, want Agnes gaat vis kopen.
“Kan ik u helpen mevrouw?” vraagt de visboer als hij Agnes aan ziet komen sjokken. Hij steekt zijn handen in zijn zij en kijkt hoe ze puffend tot stilstand komt.
“Vroeger kon je nog wel eens rustig kijken voor je iets kocht,” denk Agnes. “Ja ja jongen. Beetje uitblazen hè,” zegt ze, terwijl ze met de ijzeren wieltjes op iemands hielen inrijdt. Met de nagel van haar wijsvinger tikt ze tegen het glas naar de in ijs ingegraven vissen.
“Ik twijfel tussen een kilo zalm of een kilo tonijn. Als jij al vijf dagen niet gegeten zou hebben, welke zou jij dan liever hebben?” vraagt ze.
“Als ik vijf dagen niet zou kunnen eten, zou ik naar de voedselbank gaan,” begint de visboer. Hij kijkt bezorgd naar het stokoude, magere vrouwtje. “Dat is echt geen schande hoor. We motten allemaal eten, anders gaan we dood.”
“Grote kans dat dat al gebeurd is,” zegt Agnes.
De visboer fronst. Even blijven ze daar staan, gebonden in oogcontact, en na een lange stilte zegt hij: “Ik zou voor de zalm gaan.”
“Doe maar dan. Meenemen graag,” zegt Agnes, waarop de visboer nog vreemder kijkt.
Onderweg neuriet Agnes een vrolijk deuntje en met haar dunne armpjes duwt ze het winkelwagentje met drie wielen vooruit. Ze stopt even in het park om naar de eendjes te kijken en bijna rent ze achter een moedereend aan als die met haar jongen de bosjes induikt, maar herinnert zich dan haar afspraak.
“Tot nooit meer,” mompelt ze teleurgesteld en vervolgt haar reis naar het statige herenhuis van haar zoon, dat achter het Dampark ligt. “Wat zal Willibrord boos zijn. Ik kan hem nu al horen tieren,” denkt Agnes als het huis in de verte opdoemt.
Agnes belt eerst voorzichtig aan, ook al weet ze dat Willibrord en Annefleur in Tanzania op retraite zijn. Ze hoopt de sleutel vergeten te zijn, maar vind hem toch onderin haar diepste zak. Langzaam opent ze de deur.
“Maarten?” roept ze nog. Dan bijna wanhopig: “Maarten, kom dan. Kitty, kitty, kitty. Alsjeblieft, ben nou niet dood.”