Ik ben een Mensenkijker

Mijn ogen dwalen over het mistige perron in de ochtend. Ik zucht. Mijn pupillen volgen het lichaam van een jong meisje dat een sprintje trekt om de trein nog te halen.
Ik hoor het ongemakkelijk schrapen van een keel. “mag ik?” een oudere dame gebaart naar de tas die ik zo asociaal mogelijk op de stoel voor mij had geparkeerd. “natuurlijk” antwoord ik met enige schaamte. Meteen gaat mijn blik weer naar buiten. De trein rijdt inmiddels. Zou zij het gehaald hebben? Wat zou de reden zijn waarvoor het meisje te laat zou zijn gekomen.
Ik draai mijn hoofd en kijk mijn coupé in. Naast ons zit een jong stel met een ongeduldig kind, waar zouden zij heengaan? Wat zouden ze gaan doen?
Verderop zie ik een man in een oosters gewaad met zijn zoon. Zijn zoon ziet er uit alsof hij zich doodschaamt, wat zouden zij van plan zijn? Wat is hun reden om zomaar de trein te nemen?
De trein loopt vol, station na station. Ik merk dat de vrouw tegenover mij mijn gedragingen volgt.
“wat ben je aan het doen?” vraagt ze nieuwsgierig.
“ik doe niks, ik kijk een beetje.”
“ben je iets kwijt?”
“oh u bedoelt mijn kijken?”
“je kijken ja”
“nou dat zit zo” verklaar ik, “ik ben een mensenkijker.”
De vrouw trekt een gezicht, zij kent het begrip niet.
“een mensenkijker?” “een mensenkijker.”
“ik heb een enorme fantasie ziet u, en telkens als ik mensen zie, zie ik hun verhalen. Ik kijk naar hen, hun omgeving en dan trek ik de meest leuke conclusies. Mensen met een grote fantasie doen dat constant. Science of deduction zo noemt Sherlock het”
“aha” zegt de vrouw, duidelijk geinteresseerd.
“in deze coupé zie ik behoorlijk wat vragen”
“vragen?”
“waarom zouden zij met de trein zijn gegaan? Waarom is dat kind zo ongedurig? Ik als mensenkijker geef daar antwoorden op.”
“ach zo”
“het stel naast ons heeft een zeer speciale verrassing voor hun kind maar het weet nog niet wat. Het kind heeft een heleboel ideeën in zijn hoofd maar weet ergens dat hij zichzelf er alleen maar mee teleurstelt omdat de verassing waarschijnlijk kleiner is dan zijn fantasie.”
“maar dat is geen vrolijke fantasie”
“dat hoeft ook niet” ik zucht.
De vrouw staat op, “mijn station” verklaart ze, en terwijl ze wegloopt rijzen de vragen.
Waarom ging ze bij mij zitten? Waarom praatte ze met me?