Dagboek van een kankerlijer

Natasja Vermoten 21 dec 2016

Feliciteer me.
Maar denk niet dat ik al beter ben.
Daar waar mijn grootste vijand van de afgelopen tijd zich door chirurgische hand heeft laten losrukken, rest nog steeds de doffe pijn van zijn weerhaken. De vijand heeft mij in puin van verminking doen neerzijgen.
De spiegel is een gekkie. Want ik huil terwijl uitslagen binnendruppelen. Positief. De wereld juicht. En ik kan alleen maar janken omdat kanker verder grijpt dan diagnostiek.

Er is niemand die liever verder wilt met zijn leven dan ik. Die, net als zijn omgeving, braaf uitkijkt naar een gezonde terugkeer in de maatschappij zonder middelpunt te zijn.
Maar kan je je voorstellen dat er een deel van mij helemaal niet beter wil zijn?!
Dat er een deel is dat zich vasthoudt aan kanker alsof het leven daarna te onbeduidend is?
Het is hetzelfde deel dat nog aan het beseffen is dat de kanker die ogenschijnlijk weg lijkt te zijn, in eerste instantie mijn gezonde cellen transformeerde tot de dood.
Denken aan de ingreep verhoogt mijn hartslag. Ziekenhuisgeluiden evenzo. Ik herken het meelijwekkende door kanker geïnfecteerde denken dat mij wakker huilt. Puur omdat de dag zo lang is zonder ziekte, specialisten en afnemende visite. En dan dat deel dat bij het nemen van elke pijnstiller snakt naar een extra recept op kalmeringstabletten om juist alle voorgaande delen uit te schakelen!

Ik wist niets van dat schrijnen op ongekend terrein wat niet zomaar met receptorentrucjes weg te blokken is. Ik lijk iets uit te schreeuwen dat ik zelf niet versta, maar wat mijn brein herkent als weergaloos onbegrip, moeie machteloze pijnstoten op zielsniveau.
De kanker vertrok met een deel van mijn tong. Zoiets als, Het ging op reis en nam mee…

Rouw. Een weeïg gevoel dat ik iets van de onbevangenheid van het bestaan kwijt ben, een stuk vertrouwen. Een keiharde ontnuchtering in feiten die nooit onomstotelijk feit zijn geweest. Mijn lijf. Mijn leven. Zelfs bepaalde dogma´s in mijn geloof waarin ik dacht dat ze maar op één manier gezien konden worden.
En er is angst. Het monster dat onder het bed vandaan kruipt, mij wakker houdt, die zijn handen op mijn gedachten legt en adem opjaagt als geschoten wild. Om mij uiteindelijk te kussen.
Waarbij hij de rotte roes van dood doet gedenken.

Nu het groene licht des levens mij weer aanstoot poogt te geven, lift ik graag nog even met je mee. Rij niet toeterend voorbij. Rem (mij) af. Kijk achterom.
Want het was een gezamenlijk: Kanker Rot Op!
Maar de kanker zit nog in mijn kop!