Leo de hamster

MarijeBruinsma 16 nov 2016

Ik sta met mijn vriend in mijn studentenkamertje. We plukken de draadjes van een mandarijn, zodat ik die aan Leo, mijn hamster, kan voeren.
Bob is als eerst klaar en loopt naar het hok toe. ‘Marije, kom eens.’
De toon van zijn stem bezorgt mij kippenvel. Ik verzet geen stap. Met mijn ogen
dichtgeknepen hoop ik op het beste.
‘Gelukkig’, hij ademt.’ Ik word met een ruk wakker uit mijn shock en ren naar het hok. Hierbij duw ik Bob ruw aan de kant. ‘Au. Doe eens rustig.’ Niks rustig. Er is iets met mijn baby.

Mijn hamster ligt in een gekke positie, met zijn oogjes dicht. Maar hij ademt wel.
Dan gaat de bel en staat mijn moeder voor de deur. Ze is vandaag jarig en komt ons ophalen. Met Leo’s hok onder mijn arm stap ik in de auto. Ik laat hem nu niet achter.

In de auto komen we tot de conclusie dat hij waarschijnlijk in een winterslaap beland is. Best begrijpelijk, het liefst slaap ik zelf ook door deze koude, donkere dagen heen.
Als we bij mijn moeder zijn, bellen we de spoeddierenarts, maar haar enige advies is wachten.

Intussen komt er visite. Mijn moeder is net verhuisd, dus ik ken geen van de nieuwe buren. Ik vertel ze stoer dat ik dit jaar afstudeer, terwijl ik met een schuin oog mijn hamster in de gaten houd. Ik bespreek volwassen dingen, drink volwassen drankjes en lach volwassen om de grapjes.
Dan zie ik beweging bij Leo, dus sprint ik naar het hok en haal hem er uit.

Lieve Leo, mijn koekleurige goudhamster. Door mij zelf opgevoed tot een eigenwijs maar tam beestje. Nog niet eens één jaar oud. Ik aai hem over zijn bolletje. Zijn kleine zwarte kraaloogjes zijn open en kijken mij hulpeloos aan. Hij beweegt raar met zijn pootjes en hapt naar adem. ‘Mama!’

Ik laat haar de dierenarts opnieuw bellen. Ze zegt niks te kunnen doen. Dus zit ik snikkend met lieve Leo in mijn handen tussen allemaal onbekende mensen. Zijn bange oogjes kijken mij aan, en mijn snikken gaat over in hysterisch huilen.
‘Alsjeblieft Leo’ smeek ik ‘word alsjeblieft beter.’ Maar Leo wordt niet beter. Hij blaast zijn laatste adem uit.

‘Toch sneu’ hoor ik één van de buren zeggen. ‘Dat je toch zoveel kan geven om zo’n klein beesie’

Hysterisch huilen om een hamstertje hoort eigenlijk niet meer op je 21ste. Maar ik geef nou eenmaal om dieren, groot of klein. En bovendien: als volwassen worden betekent minder geven om de kleine dingen, dan wil ik helemaal niet volwassen worden.