De eindsprint.
“Dames en heren, we naderen station Zwolle. U kunt hier overstappen op…” De vrouw naast me grijpt haastig haar laptop en tablet, propt alles in haar tas en ik krijg bijna een bitchslap in mijn gezicht van haar sjaal die ze als een propeller om haar nek wikkelt.
Met zijn allen op een kluitje staan we te wachten in het halletje. We hebben 3 minuten vertraging en ik heb zo’n flauw vermoeden dat er veel mensen willen gaan rennen voor hun aansluiting. Net zoals ik. Het meisje naast me houdt krampachtig haar hand op de knop om de deuren te openen. De sfeer is gespannen, opgelaten, je proeft bijna de adrenaline die in de lucht hangt. Ik tel in mijn hoofd af, 3… 2… 1… GO!
Als een kudde antilopen sprinten de reizigers massaal uit de trein. Rennen! Hollen! Tot mijn verbazing lig ik aan kop en manoeuvreer ik best easy door de massa heen. Trots op mezelf! Die paar keer sporadisch sporten is toch nog ergens goed voor geweest. Ik voel me een atleet! Een gazelle! Ik ga als een speer! YES!
Voor één minuut. Jeetje wat is dit perron lang. Waaaaaar blijven die trappen?! Is daar pas de kiosk?!
De trappen zijn in zicht. Ik voel me geen gazelle meer, maar een dromedaris. Hobbelend met mijn zware tas op mijn rug ga ik naar beneden. Mijn longen verkrampen even. Maar ik moet door. Ik heb verdorie niet voor niks net die 200 meter gesprint. Onder aan de trap heb ik weer iets meer adem. De volgende roltrap weer omhoog doe ik met mijn laatste krachten. Lopend op puur karakter.
Ik maak een grote sprong en kan me nog net opvangen aan de muur aan de binnenkant van de trein. Net niet vol met mijn gezicht tegen de muur en net niet vol tegen een medereiziger. Ik had de instap iets te hoog ingeschat. Whoepsie. Het fluitsignaal klinkt. Sommige reizigers kijken verbaasd op terwijl ik uitgeteld tegen de muur hang. Hijgend. Kwijlend. Zwetend. Met verkrampte longen. Een hartstilstand. Alles.
Ik vind een plekje op een klapstoeltje tussen twee andere mensen. Ik parkeer mezelf in de achteruit en wiggel mijn billetjes ertussen. De vrouw naast me kijkt even afkeurend naar me. Ik trek me er niks van aan en hoop dat ze haar linkerbil iets meer bij zich houdt. Het deert me niet. Want ik… Ik heb de overstap wel gehaald!