Een zaal vol groene veldbedjes

Lonne 6 okt 2015

Moe van het feest dat ik de dag ervoor had, stap ik uit bed. De wekker gaat voor mijn doen veel te vroeg, maar toch voel ik me verplicht om op te staan. Na het gebruikelijke ochtendritueel trek ik een felroze rok van mijn zus aan, met daarop een top vol bloemetjes van mijn moeder. Op mijn hoofd zet ik een blonde pruik.

De kerkklok slaat 12 keer en ik ben te laat. Snel ren ik voor de laatste keer naar zolder om nog iets te pakken “Papa, wil jij mij afzetten? Ik durf niet zo over straat.”

Ik loop vanaf de parkeerplaats richting de beveiliger bij de poort. Na een kort telefoongesprek, komt er een man met een oranje veiligheidsvest naar me toe gelopen. Samen lopen we over het terrein. Links om de hoek is de ingang van de zaal. De zaal waar ik vroeger mijn energie kwijt kon door keihard een bal in het doel te gooien. De zaal van verschillende carnavalsfeesten, een zaal vol plezier. Maar de komende paar dagen dient deze zaal als noodopvang voor 250 vluchtelingen. Nu is het een zaal vol groene veldbedjes.

Achterin de zaal staan scoutingtafels vol gedoneerde knutselspullen. Ik ga zitten en haal een pot met foam-stickers die ik nog thuis had staan uit mijn tas. Al snel komen er 2 meisjes naar me toe gelopen. Een meisje met bruine krulletjes gaat tegenover me zitten en plakt een voor een stickers op een velletje papier. Het andere meisje is bang, ik til haar op en zet haar op mijn schoot. Langzaam komen meer kindjes nieuwsgierig kijken naar het meisje met de blonde haren.

Ik zie kleine baby-voetjes in roze sokjes. Een mooi en lief lachend klein meisje van 3 maanden op een veldbedje. Ik pak haar op, knuffel haar en fluister in haar oor dat ik hoop dat ze snel haar eigen veilige prinsessenkamertje krijgt.

Tijd om afscheid te nemen. Ik ga naar huis. Ik ben moe van een middag knutselen met kinderen en ik ga naar huis. Vlak nadat het nieuws is gekomen dat deze 250 mensen nog 3 dagen langer moeten/mogen verblijven in een zaal vol groene veldbedjes.

Trots loop ik over straat met mijn blonde pruik. En het boeit me helemaal niet hoe ik erbij loop. Met veel moeite probeer ik de tranen in mijn ogen geen kans te geven om over mijn wangen te rollen. Die laatste knuffel met het kleine huilende meisje met bruine krulletjes, die heeft me geraakt. Maar ik heb geen reden om te huilen, want ik heb het goed thuis. Thuis daar waar de fluitketel staat te fluiten op het fornuis, daar waar mijn familie klaar zit om te luisteren naar mijn verhalen van die middag.