Iets over treinen, bejaarden en zombies
Het is een bloedhete ochtend en ik sta op het perron tussen een door de hitte murw geslagen menigte. Sloom schuifelend, stom voor zich uitkijkend en af en toe iemand met de tong uit de mond. Ik kijk wat om me heen en waan me heel even in een aflevering van The Walking Dead. Door de trillende hitte heen zijn aan de horizon de contouren zichtbaar van iets dat op een trein lijkt. Wanneer deze voorbij rijdt zie ik dat ie kort is en bovendien zó vol zit dat de mensen al in de gangpaden staan.
De trein stopt en de groep zombies op het perron beweegt zich wat sneller naar de meest dichtbijzijnde deur. De paar mensen die de trein uit willen worden bij gratie gods doorgelaten, hier en daar begeleid door een afkeurend en gefrustreerd gezucht. Inmiddels heb ik me de trein in weten te wurmen om uiteindelijk een staanplaats naast de deur te bemachtigen.
Dan stapt bij de volgende halte een bejaard echtpaar in. Er is bijna geen ruimte meer, uiteraard staat er niemand voor ze op dus ook zij eindigen naast de deur. De oudere man staat links voor me schaapachtig in de rondte te kijken en ik probeer hem te waarschuwen voor de constructie van de deur die bij het sluiten naar binnen komt zwaaien. Hij draait zich onwennig naar me toe, hierbij bijna zijn evenwicht verliezend en bedankt me op die typisch vriendelijke manier die alleen aan bejaarde mensen toebedeeld lijkt te zijn. Zijn vrouw doet een stap naar achter, stapt daarbij per ongeluk op mijn tenen en zegt haast verontschuldigend dat ze nooit met de trein gaan. Ze gaan naar de stad. Winkelen, wordt mij verteld. Hun kleinzoon gaat trouwen en ze moeten wat nieuws. Ze draaien met hun hoofd en kijken elkaar aan, beiden met een twinkeling in de ogen. In gedachten verzonken staar ik glimlachend uit het raam.
We zijn een halte verder en het ouderlijk echtpaar moet eruit. Zuchtende mensen op het perron, wild om zich heen kijkend waar ze het beste in kunnen stappen. Opa stapt eerst uit. Rustig aan. Beneden steekt hij zijn arm uit om oma te helpen. Oma maakt aanstalten maar draait zich eerst om naar mij. ’Dag meneer, fijne dag!’ Voor ik iets terug kan zeggen is ze al halverwege, om eenmaal beneden haar arm door die van opa te steken.
Mijn blik volgt ze en daar gaan ze, dwars door The Walking Dead heen, het leven tegemoet.