Lager Weserlust – Bremen (twee minuten, mag ‘t ietsje meer zijn?)
Toch had het iets vertrouwds. Ik wist niet beter. De voorjaarslucht kwam de kamer binnen, want op 4 mei was het altijd mooi weer. En de oorlog met geërfde angst was er altijd, ook op andere data… We keken op tv naar de klok op de Waalsdorpervlakte en hoorden om acht uur de vertrouwde 4 mei-stilte van de vogels buiten.
Talloze twee minuten later: zijn lange benen gestrekt over elkaar. Ik kijk naar hem zoals ik altijd tegen hem opkijk. De rijzige vertegenwoordiger, onberispelijk in het pak. Rug recht. Geen kasplantje, maar zo sterk als de sanseveria voor zijn voeten.
Voor het eerst zie ik tranen als die grote klok naar links zwenkt en de klepel naar rechts. Een natuurwet. Op 23-jarige leeftijd, pas verloofd, als dwangarbeider naar Bremen – Lager Weserlust – druist tegen alle wetten in. Twee minuten stilte voor een periode die twee jaar voor hem heeft geduurd en voor de rest van zijn leven traumatisch is verlengd.
Zwijgen, dat leek hem de beste keuze als je geen keuze hebt om iets te vergeten wat nooit vergeten mocht worden.
Ergens tussen hoop, leven en het leven laten bracht hij een beschermlaag aan. Zolang hij er niet aan dacht, bleef die wel zitten, dacht hij.
Voor zijn gezin leek het een niet-doorlatende isolatielaag, waar geluid niet doorheen drong. Voor hem meer een verzachtende schuimlaag tegen de ergste herinneringen. Op 4 mei waterdoorlatend, met de grootst mogelijke moeite te stoppen. Een slechtonderhouden dijk, waarachter hij niet dorst te kijken, maar waarover de herinneringen als golven de uiterwaarden blank zetten. Ieder jaar weer. Ook al was het voorjaarswarm, de koude drong door alles heen, tot op het vernederde bot.
De flinterdunne beschermlaag had geen veerkracht meer. Het schuim was gesmolten, heden en verleden vergroeiden als wervels zonder segment tijdloos pijnlijk met elkaar.
„Hij heeft waanbeelden en hij is angstig. Misschien kunt u hem kalmeren.”
„Wat is er pap, waar wijs je naar?”
„Daar…”
„Ja, dat zijn de ramen, die weerspiegelen doordat het buiten donker is. Je ziet de verpleging erin.”
„Nee! En je ziet ze niet alleen, je hoort ze ook.”
„Wat hoor je dan?”
„Hun laarzen.”
„Van wie?”
„De bezetter natuurlijk. De mof is terug.”
„Het geluid komt van de verpleging; ze lopen op een soort klompen.”
„Klompen? Oh jongen, wat fijn. Ben ik weer op mijn onderduikadres, bij de boer?”
„Ja pap, het is allemaal voorbij, ze kunnen je geen pijn meer doen: nooit meer.”
„Vertel jij je moeder dat ik veilig ben?”
„Ja, doe ik. Rust maar lekker uit.”
Vanavond mis ik hem langer dan twee minuten en zal ik hem weer horen zeggen: „Twee jaar van mijn leven hebben ze van me afgenomen.” Als je demonstreert, doe dat in twee andere minuten.
De oorlog waarover zoveel is gezegd en te weinig is verteld. Door mensen die dat niet willen omdat ze het niet kunnen. Ik had de oorlog één dag mee willen maken om me een beeld te kunnen vormen. Als je ouder wordt, is de oorlog steeds minder ver weg en komt een volgende dichterbij. Wat broeit gaat branden.
Rust, slaap nooit.