Stil
We halen de Veerdienst van half drie nog net. Stormachtig weer is voorspeld, niets van te merken. De boottocht is korter dan ik dacht. De meeuwen vliegen met ons mee.
Zoon, 11, kijkt gefascineerd naar de vogelkoppen op ooghoogte. Een Duits meisje van zijn leeftijd houdt ze een stuk brood voor. Rap grist de vogel het brood uit haar hand, ze griezelt even van genot.
We rijden van de boot. Op het eiland schijnt de zon dapper door, er staat een briesje. De omgeving oogt glashelder, alsof ik net mijn brillenglazen heb gepoetst. Er ontstaat een kleine file, richting De Cocksdorp, het uiterste plaatsje noord op Texel. Twee hooiwagens voor ons. Lekker langzaam, in een optocht van auto’s, het onthaasten is begonnen. Man krijgt de kriebels, slaat rechtsaf, om toch maar weer terug te keren. De hooiwagens zijn inmiddels verdwenen.
Huppelende konijnen
Ons onderkomen is een vrijstaand huisje in de glooiende duinen. Twee konijnen huppelen op het terras. Een zeemeeuw krijst. ‘s Avonds na het eten wandelen we naar het strand. In het heldere licht, dat je alleen op een eiland treft. Het duinlandschap strekt zich uit aan twee kanten. Prachtige (grijs)groene en paarse tinten, af en toe een plukje geel, de lucht erboven gekleurd door een half ondergaande zon, het slingerende schelpenpad.
Aan het eind van de kilometers, de weg loopt omhoog, zien we bovenaan in de verte de zee rollen. Onstuimig, met spierwitte schuimkoppen, niet het geelbruin wat ik ook wel ken van de Noordzee in het westen. Hup, erop af. De golven aan onze voeten. Het brede, lege strand. In de verte een boot. Zoon rent energiek heen en terug, met de zee mee. Hij joelt. Het aloude spel. We wandelen terug door de duinen. De rust, de schoonheid van het landschap is overweldigend.
‘s Avonds in ons huisje kun je een speld horen vallen, geen auto-geluiden, niets. Slechts het suizen van mijn oren en een zacht tikkende klok.
„Mag het geluid aan?”, vraagt zoon, „anders is het zo stil.”