Voetbalpoepporters
Vanochtend bevond ik mij in de in de toiletruimte van het Berlijnse Hauptbahnhof. Ik wist niet dat ik hier later een nieuw Nederlands woord ten doop zou houden en dat als titel voor een column zou nemen. Ik wist ook nog niet dat ik deze column zou schrijven.
Mijn wens op deze plek in alle rust nog even een grote boodschap achter te laten alvorens in de ICE naar het hoge noorden te reizen, viel in duigen.
Op weg naar het toilet had ik al een vaag vermoeden dat het drukker kon zijn dan normaal. Dat vermoeden was gebaseerd op de vele voetbalsupporters die op het station rondliepen en die ik ook al om half zeven op deze zonnige zondagochtend in de S-Bahn op weg naar het station tegenkwam. Het waren geen hooligans, maar mensen met een rugzak of koffertje in de hand. Ik herkende ze aan hun vlaggetjes. Ze waren keurig om een stokje gevouwen en staken uit de bagagestukken. Het waren rood-witte vlaggetjes met het logo van SC Freiburg erop, de club die gisteravond in een uitverkocht Olympiastadion na verlenging en penalty’s van RB Leipzig de Duitse bekerfinale verloor. De televisiebeelden stonden nog in mijn geheugen gegrift.
De supporters liepen op diverse perrons. Logisch, want Freiburg ligt op ruim 800 kilometer van Berlijn en dus zijn er diverse reismogelijkheden. Pech voor die supporters de het Duitse 9-Euro-Ticket pas op 1 juni ingaat, dacht ik nog. Hoewel, dat ticket geldt niet voor de Duitse intercity’s. Dat betekent dat je er met de stoptrein een overnachting bij zou moeten boeken en dan ben je meer dan 9 euro kwijt.
9 euro is 9 keer naar de wc
Voor 9 euro kun je op het station negen keer naar de wc, dacht ik in de rij met maar liefst zes vermoeide Freiburg-supporters voor me. De toiletjuffrouw was duidelijk verrast door de opstopping in het herentoilet. De urinoirs zijn om de hoek, riep ze nog. Niemand reageerde, iedereen moest duidelijk wat anders dan alleen urineren.
Ik moet kakken zei ik en wist dat dit geen net taalgebruik is. Een ander woord schoot me niet zo snel te binnen. Op de vermoeide gezichten verscheen iets dat op bijval leek. Inderdaad, iedereen in de rij moest kakken. Ik hoorde in een van de toiletten iemand overgeven. Voor de rest bevond ik me in beschaafd gezelschap van voetbalsupporters die deze ochtend allemaal hetzelfde doel hadden als ik.
Na een kwartier was ik aan de beurt. Dat herinner ik me nog goed, omdat ik tijdens het wachten continue de tijd in de gaten hield. Ik had geen zin om de trein naar het hoge noorden te missen. Het toilethokje zag er schoner uit dan ik had verwacht. Toch maakte ik ruimschoots gebruik van het desinfectiemiddel dat ik uit een plastic bakje op toiletpapier pompte. Daarna nam ik plaats en hield mijn nieuwe woord voor de Nederlandse taal ten doop.