Tuinmannenvrees

David Sjoer 20 jan 2020

Terwijl ik de weekendbijlage van de krant opensla, verschijnen er een twee mannen in de tuin. In werkkleding. Ik zit in mijn onderbroek. Een van hen zeult een bladblazer met zich mee.

Hij slingert het ding aan. Ach, laat die bladeren toch liggen, wil ik tegen hem zeggen, maar ik probeer onzichtbaar te worden. Het ding begint vervaarlijk te zoemen. De insectententen vliegen door de lucht.

Onze tuinmannen duiken altijd onverwachts op, omdat ze worden betaald door onze verhuurder. Deze luxe bekopen wij met onzekerheid. Vroeger hadden we ook een tuinman, die tevens koster van een kerkje op de heuvel was. Hij was zwijgzaam als het graf en uit zijn oren groeide haar als plukjes watten. Het was een tuinman die niet plotseling opdoemde. Hij was er altijd. En dat was goed.

Mijn moeder werkt in de zorg en heeft daarom helemaal geen geld voor een tuinman, maar toch heeft ze er een. Een fanatieke, ook nog. Hij brengt exotische planten mee. Mijn moeders tuin is zijn projectje geworden. Haar tuin behoeft geen groene excessen, maar moet wel bijgeknipt worden omdat ze in een kleine stad ligt, welke mondige senioren en jonge gezinnen herbergt.

Mijn moeder zocht iemand die haar heg in bedwang houdt, omdat er anders geen mensen meer door het gangetje kunnen en ze gedonder met de bovenburen krijgt, die hun ongenoegen over haar rommelige terras maar al te graag van het balkon laten fiezelen. Vaak komt de tuinman als mijn moeder aan het werk is. Ze wil geen dure planten en geen boze burenblikken. Ze is gelukkig, maar het kost haar een fortuin.

De man blaast de bladeren van ons gras, en mij naar de eerste verdieping. Als een bang dier vlucht ik naar de studeerkamer. Het rolgordijn naar beneden, een lampje aan. Daar wacht ik tot er geen bladeren meer rond dwarrelen. Fris en aangekleed verschijn ik beneden en zwaai naar de mannen. Ik doe de achterdeur open. “Koffie?” vraag ik. Over de bladblazer wordt met geen woord gerept.