Als een katapult
De huisarts staat in de deuropening van de wachtruimte. Hij spreekt mijn zoons naam uit met rollende r. Ik grijp mijn spullen bij elkaar. Samen met de huisarts kijk ik toe hoe zoon met het krukje terugloopt naar de peuterleestafel, een boek pakt en gaat zitten op weer een ander krukje. Snel loop ik naar hem toe. ,,We gaan met de dokter mee, kom.”
Maarten zit halverwege pagina twee, heeft duidelijk andere plannen. Ik pak hem bij zijn arm. ,,Leg het boek maar weg, we gaan met die meneer mee”, wijs ik. Zoon rukt zich los, loopt snel de andere kant op. Dwaas ren ik hem achterna. De huisarts ziet mijn gestuntel. ,,Zal ik de buggy vast meenemen?”, vraagt hij opgewekt, waarop hij de handvatten grijpt, zich omdraait en de lange gang doorloopt. Ik loop achter hem aan en sjor mijn onwillige kind mee.
Parmantig stapt hij in de kamer van de huisarts rond. Ik neem plaats op de stoel voor het bureau. Hoe was het ook weer, sprak ik hem vorige keer niet met ‘je’ aan? Chaotisch en gehaast start ik mijn verhaal, ingegeven door de dwingende gedachte de huisarts niet lang lastig te vallen. Geroutineerd stroopt hij de mouw van mijn zoons truitje omhoog, kijkt even naar de plek op zijn arm. Hij spreekt langzaam en ontspannen, legt uit dat ik de tube hormoonzalf gewoon nog kan gebruiken. ,,Kijk maar”, wijst hij behulpzaam. Hij houdt de tube voor mijn neus.
Ik voel me onnozel. Op de valreep sputter ik nog wat tegen, probeer zinnen te formuleren. Plotseling onderbreek ik mezelf. Snel sta ik op, geef hem een hand. Het volgende moment probeer ik mijn zoon bij te houden, die als een katapult de kamer uit schiet, de lange gang in. De wieltjes van de buggy draaien alle kanten op. Met één hand aan het stuur klap ik halverwege mijn rit tegen de deur van de diëtiste, laat uit mijn andere hand mijn rugzak en de tube zalf vallen. Ik buk, gris tas en tube van de grond, vervolg mijn tocht in zigzaggende beweging.
Hijgend plug ik mijn zoon vast in de buggy, worstel geruime tijd met de twee los zwaaiende, halve deuren. Hup, eindelijk de lift in. Zweet prikt op mijn rug. Ik probeer warrige gevoelens van me af te schudden.
Als we weer buiten staan, draai ik de buggy de hoek om richting zebrapad. Langzaam loop ik naar huis.