Sint-Maarten in de Indische Buurt
Het is de avond van Sint-Maarten en ik sta te wachten op de hoek van de Insulindeweg en de Molukkenstraat. Opgewonden kinderen met lampionnen en zakken vol snoep rennen langs. Een fietser remt net iets te hard voor het op rood gesprongen stoplicht en wc-rollen vliegen over het fietspad; de plastic verpakking aan zijn stuur is gescheurd. Twee Marokkaans-Nederlandse jongetjes van een jaar of tien snellen er naartoe en helpen hem bij het oprapen. De fietser bedankt ze lachend. Zichtbaar trots lopen de jongetjes verder, snel hun vriendjes weer inhalen.
Er zijn veel Marokkaans-Nederlandse kinderen, een aantal Turks-Nederlandse en Surinaams-Nederlandse kinderen en een handjevol Nederlandse kinderen op pad voor Sint-Maarten vanavond. Niet gek, in Amsterdam-Oost, het merendeel van de bewoners heeft hier immers een migratieachtergrond.
Een aantal Marokkaanse moeders – met én zonder hoofddoek – lopen druk pratend achter hun kinderen aan. Hier wachtend in de kou, geeft het beeld van deze moeders en hun kinderen mij een warm gevoel. In een land waar een politieke partij bovenaan de peilingen staat, die hun geloof in het algemeen en hun zoontjes in het bijzonder, als een bedreiging voor onze samenleving ziet, laten deze moeders vanavond onbewust het tegendeel zien. Zij vieren Sint-Maarten. Een traditie – die oorspronkelijk niet hun traditie is – een feestdag – die in hun geloof geen feestdag is – ontstaan in Nederland, een land waarvan een bepaalde groep mensen vindt dat het niet hun land is. Terwijl ik wacht, hier op de hoek van de Insulindeweg en de Molukkenstraat, hoop ik dat deze opvatting hun net zo koud laat, als dit beeld mij van binnen warm maakt.