Daar ging ik kortgerokt…

Aan de gesluierde dame die haar zoontje van de aanblik op mijn blote benen afschermde in de Jumbo.

Ik zag enkel een stel ogen
van de vrouw gehuld in doeken,
van wie ik het heb gedogen
mij te ontzien en te vervloeken.

Toen ik de supermarkt betrad,
in korte jurk die lekker zwierde,
op mijn hakjes ging ik prat.
’t Werd tijd dat ik de lente vierde.

De dame deinsde achteruit,
gewaden reikten tot haar tenen,
gezien haar strakke voorhoofdhuid,
had ook zij nog jonge benen.

Ze greep haar zoontje bij de hand,
het joch was pas een jaar of acht.
Ze raasde toornig en pedant
Alsof ze mij van moord verdacht.

Wat vindt dat ventje van mijn nichtjes,
als ze over vijftien jaar,
in bikini en heel lichtjes,
beschonken zijn op Gran Canar’?

Dan begint hij vast te rennen,
want hij vindt het ongehoord,
en kan toch maar niet wennen,
aan een lap stof en luttel koord.

Waarvan was ze zo geschrokken?
In mijn sandaaltjes droeg ik geen,
witte, hoog opgetrokken sokken…
We hadden zelfs wat gemeen:

Want staar ik ’s avonds naar de maan,
dan geloof ook ik in God,
van hem mag ik echt alles aan:
een baljurk, tuinbroek, jas of vod.

Die lange sluier is vast wat,
dat ze zelf dragen wou.
‘k Denk dat haar man het overschat,
het naakte vel van een mevrouw.

Beeld je nu eens even in,
dat op bevel van de wethouders,
het naast je knus en warm gezin,
verboden was voor mannenschouders.

‘k Schreef vast een ode aan hun biceps,
dichtte ‘oh gespierde kuiten,
begeef u terug onder het plebs,
toe, kom toch alstublieft weer buiten!’

Haar bruine kijkers waren puik.
Terwijl ik op mijn toetsen tik,
wenst een verlangen in mijn buik,
dat ze helemaal zoals ik,

doet en laat wat ze maar wil.
Maar lieve dame weet wel goed,
jurkjes zijn geen modegril,
en ik zeg ze pas ‘gegroet’,

als ooit mijn dochter me beticht,
en zegt ‘moedertje weet je wel,
het is niet langer een gezicht,
jouw verrimpeld dijenvel. ‘

—————————————————