Loslaten in de psychiatrie

Krissie van den Broek 1 apr 2016

Ik zie je nog mijn spreekkamer binnenkomen, nu bijna zeven jaar geleden. Ik ben de zoveelste hulpverlener bij wie je terechtkomt en je hebt overduidelijk geen zin in het gesprek met mij. Te vaak ben je teleurgesteld, uitgekotst, weggestuurd. Nog steeds heb je last van stemmen in je hoofd en het eeuwige gevoel dat niemand in je omgeving te vertrouwen is. Waarom zou ík jou dan wel kunnen helpen?

Eerlijk gezegd vraag ik me dat ook af. Het naambordje naast de deur zegt dat in mijn werkkamer een ‘verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg’ te vinden is. Een hele mond vol, maar zo specialistisch voel ik me niet. Ik ben net gestart en moet nog veel leren. Ik vertel dat ik samen met jou op zoek wil gaan naar de best passende behandeling voor je klachten. Laconiek haal je je schouders op, starend naar je afgetrapte sneakers. Het zal wel.

We zien elkaar daarna regelmatig. Soms mis je een afspraak, maar altijd kom je weer terug. Na ieder gesprek gaan we samen naar buiten om een sigaretje te roken. Het wordt een vast ritueel. Jij voedt je nicotinebehoefte en ik blaas stoom af. Je vertelt steeds meer over jezelf, hoewel er ook dingen blijven waar we nooit over praten.

Je roept bezorgdheid bij me op. Wanneer je op vakantie gaat met medebewoners van de opvanglocatie waar je verblijft, schrijf ik een uitgebreid crisisplan vol goedbedoelde adviezen. Niet teveel drinken, geen drugs, een vast dag/nachtritme aanhouden… Je neemt het vel papier vriendelijk in ontvangst en vertelt bij terugkomst enthousiast over alle nachten die je in beschonken toestand hebt doorgehaald.

Na een lange zoektocht vinden we een medicijn waarop je symptomen aanzienlijk verminderen. Je gaat op jezelf wonen en pakt vrijwilligerswerk op. Mijn zorgen maken stukje bij beetje plaats voor vertrouwen.

We zijn inmiddels jaren verder. Nog altijd zien we elkaar om de week en lopen we na ons gesprek naar buiten toe. Sinds ik niet meer rook draai jij je shagje terwijl ik toekijk. Je zegt dat je zo blij bent bij mij terecht te kunnen. Ik slik vlug de brok in mijn keel weg en vertel je over mijn nieuwe baan. Over twee maanden zal ik het naambordje naast mijn deur voorzichtig los gaan pulken. Inmiddels voel ik me iets meer een specialist. Van jou heb ik het meest geleerd, en nu laat ik je los. Misschien kun je nog heel vlug even voordoen, hoe dát in vredesnaam ook alweer moet?