Onzichtbare topprestaties

Hilko Timmer 16 okt 2015

Vroeger werd ik gepest. Er was best mee te leven. Zo nu en dan deed ik alsof ik ziek was en dan mocht ik een paar dagen thuisblijven van school. Als ik de symptomen te veel overdreef, belde mijn moeder de huisarts. Het was een aardige man. Hij verraadde me nooit. Een virusje, was altijd de conclusie met het bijbehorende advies een dag of drie uitzieken. Waarschijnlijk begreep hij, dat gepest worden een sport was en dat ik topprestaties leverde. Zonder de nodige rust zou dat ernstige blessures opleveren. Nu is het best normaal, dat topsporters een beetje geblesseerd raken. Ze worden vroeg oud. Rond mijn vijfentwintigste raakte de energie op. Ik kon me niet meer staande houden en moest de sport verlaten. Dat viel me zwaar. Telkens als ik iemand zag lachen, was ik ervan overtuigd dat het over mij ging. Ik wilde huilen, dolgraag, maar dat kon niet. Huilen is in deze sport wat voor het voetbal een bal in eigen doel is.

Sporters die ermee stoppen moeten aftrainen, maar ik kon moeilijk de pesters vragen of ze hun taak volgens een gezond afbouwschema nog even wilden voortzetten. Bovendien had ik geen tijd. Gepest worden levert geen inkomsten op. Het gaat puur om de eer. Het hoofd recht houden en de schouders naar achteren onder constante tegendruk. De blessures waren dan ook geen verrassing. Ik voelde pijn, zeurend en van mijn hoofd tot aan mijn tenen, maar nergens in mijn lichaam.

De optie om mijn eigen pester te worden lag voor de hand. Eigenlijk was het heel eenvoudig. Niets kon mij nog raken. Ik zou nooit ofte nimmer ergens om huilen en geen enkele belediging met een antwoord belonen. Elke dag vertelde ik mezelf hoe lelijk ik was. Vermoeiend was het wel en ziekmelden hielp niet meer. Het was een goed begin, maar afbouwen had ik niet over nagedacht. Toen de energie helemaal op was, kreeg ik van de dokter medicijnen. Ze was psychiater en noemde het probleem een gegeneraliseerde angststoornis.

De pillen hielpen niet, maar van mijn collega pillengebruikers leerde ik huilen. Dat deden zij ook. We werden elkaars coach. Dat ik gepest werd, heb ik ze nooit verteld en zij mij ook niet. Het was niet meer belangrijk. We waren met pensioen. Veertig is te oud voor de sport, maar het trainerschap sluit ik nog niet uit, want mijn gouden medaille heb ik zelf verdiend.