Roepende in de woestijn II

Méland Langeveld 28 sep 2015

In de verte ziet Roos, mijn hond, haar vriendje Bruin. Ze rent erop af en samen sjezen ze over het grote veld, officieel mogen ze dat niet – het kan je een boete opleveren van maar liefst honderdtwintig euro.
Een tijdje geleden reden twee handhavers met hun scooters dwars over het zompige veld om mij in het midden op de bon te slingeren. Weken erna waren de diepe sporen van hun wielen nog zichtbaar. Dan vraag je je toch af wie brengt hier de grootste schade toe? Toch niet die baas met z’n lieve hond? Die honderdtwintig euro van me had het Stadsdeel kunnen besteden aan graszaad om de gemaakte sporen weg te moffelen.
Een tiental meter voor me loopt een vrouw met in haar hand een witte stok. In haar andere hand houdt ze het tuig vast waarin hij haar door het leven leidt. Waar is haar trouwe makker?
‘Waar bent u ’m kwijtgeraakt?’
‘Daarachter. Ik heb hem losgemaakt, zodat hij zijn behoefte kon doen, en zich even vrij kon bewegen. Ik doe dat wel vaker met hem.’ In haar stem klinkt lichte paniek door, haar donkere ogen staren me leeg aan. Ze moet zich als een roepende in de woestijn voelen. Stuurloos. Van God verlaten. Haar begeleider heeft zijn vrijheid wel écht genomen.
‘Ik ga ’m voor u zoeken.’
‘Heel fijn van u meneer.’
‘Wat voor ’n hond is het?
‘Een witte labrador.’
Ik tast het grote veld af, maar vang geen glimp van hem op. Dan loop ik naar verderop gelegen struikgewas en zie hem daar flink schranzen. Hoeveel geduld en training heeft het niet gekost de eeuwige vraatzucht uit hem te bannen? En als klap op de vuurpijl gaat hij stiekem genieten van die verrukkelijke boterham met leverworst. Deze labrador weet donders goed dat zijn baasje het toch niet ziet. Dit zal-ie vast vaker doen, want labradors staan bekend om hun onwijze gulzigheid.
Ik loop resoluut op hem af. Hij blikt me verschrikt aan, verbaasd dat ik hem kan zíen. Wanneer ik hem benader om hem bij zijn nekvel te grijpen, rent hij van me weg. De struiken uit, en sjokt dan als de onschuld zelve naar zijn baas. Ondertussen nakauwend op een korst brood.
‘Waar was je nou Sjors? Toch niet weer aan het vreten?’ Ze schudt haar hoofd, en bevestigt zijn tuig.
Ze bedankt me, en we wensen elkaar een fijne dag. Sjors zit weer in zijn keurslijf, en samen schuifelen ze voort. Hij werpt nog even een blik de struiken in, maar weet zich gelukkig in te houden. Het zou toch een dolkomisch, maar tevens triest, moment zijn als hij dat lekkers toch niet weet te weerstaan en daarmee zijn baas het struikgewas in sleept.