Kattenkots
Kattenkots is vies, dat staat buiten kijf. Een kotsje in de morgen is weer reden tot schoonmaakzorgen. Weet m’n man.
Hij maakte ooit de onvergeeflijke fout mij niet op m’n woord te geloven toen ik meldde dat de kat op de mat had gekotst.
„Echt waar?”, vroeg hij, er ongelovig met z’n gesokte voet doorheen roerend, om mijn zojuist gedane uitspraak uit te testen.
Zo is hij. Hij gelooft dingen nooit. Al helemaal niet als ik het zeg.
„Hè, getverdemme!”, protesteerde hij met die vieze nattigheid aan z’n sok. Ik lachte hem uit. Terecht.
„Ik zég het net!”, grinnikte ik vrolijk, naar een walgende man kijkend.
Mopperend vertrok hij naar boven voor een schone sok.
Goed bekeken
Ik ben opgegroeid in een huishouden met katten en ik ken dat, die kleine dammetjes met kattenbrokjes. Die waren al hard als ik beneden kwam, want ’s nachts geproduceerd en bij ons mochten de katten de keuken ’s nachts niet uit. Goed bekeken van m’n ouders.
Dat was anders bij een familielid, die een kat bezat die op haar borst lag te slapen.
Het beest werd wakker, begon te kotsen. Op haar borst.
Op zichzelf al smerig genoeg. Toch kon het nog erger. De kat verliet haar borst. Een worm die door de kat recentelijk was verorberd, zijn slaapje in de maag van het beest verstoord zag, en nu geconfronteerd werd met een vol mensenhoofd. In slow motion werd het wormpje wakker, richtte de kop op om te zien op welke planeet het nu weer was beland? Het leek Alien wel. Al was het wormpje aanzienlijk gemoedelijker.
De volgekotstende zette het op een gillen. Begrijpelijk.