Glasbak

Mandy de Waal 18 mrt 2020

Aan het einde van de straat staat een glasbak. Het is een minuut of vijf lopen. Ik grijp het puntje van de volle vuilniszak met mijn ene hand en de linnen hengels van de Jumbo-shopper met leeg gezopen bierflesjes met mijn andere. Ze zijn niet zwaar.

Buiten is geen kip. Iedereen zit binnen. Oh daar is toch iemand, een zwerverachtig type op een gammele fiets. We kijken elkaar aan, lopen en fietsen verder. Mijn jas hangt open. De warme maartavond staat het toe.

Bij de vuilcontainers aangekomen zet ik mijn tassen op de tegels. Ik duw de vuilniszak door de strot van de rest-container. De plof die hij maakt als hij op de rest valt klinkt als een tevreden boer. Het glas duw ik in een andere mond. Deze container is minder blij, aan de geschrokken hoge tonen te horen.

Opeens klinkt een luid applaus. Er is heus wel eens voor me geklapt, maar niet voor het weggooien van mijn afval. Ik kijk om me heen en zie niemand. De gele shopper klem ik tegen me aan, ik weet ook niet waarom.

Ik sjok naar huis en speur naar de klappers. Het applaus blijft doorgaan. Pannendeksels vervullen een andere zangstem. Nu zie ik de mensen, in rijen in de zijstraten. En dan realiseer ik me dat dit het afgesproken moment was om het zorgpersoneel te bedanken. Het zorgpersoneel dat diensten draait van twaalf uur om corona-patiënten te verzorgen.

Thuis gooi ik de tas in het opberghok. Ik snel naar de achterdeur, open die en sta in de tuin. Inmiddels is het stil. Ik klap.