Toen moest het (werk)licht uit

Georgette Dekker 25 feb 2020

Al maanden probeerde ik mijn hoofd boven water te houden en vooral niet te laten merken dat ik steeds meer in een wankel kaartenhuis veranderde. Altijd goedlachs en hard werkend. Alleen was het harde werken meer buffelen geworden en het goedlachse niet meer vanuit mijn hart, maar een oppervlakkige lach.

Ik kon niet meer, mijn energieniveau was historisch laag en werd alleen nog opgeladen tot een vluchtige hoeveelheid. Mijn uithoudingsvermogen was lager dan ooit en omdat het werken was verworden tot het continu tegen de stroom in zwemmen, brandde ik op.

En toen zat ik dus thuis. Het moest en was het verstandigst om te doen, maar ja wat nu? Besluiten dat het niet meer gaat is een ding, maar wat daarna? Dan word je wakker zonder doel, kijk je in de spiegel maar zie je niets geks. Mijn been zit niet in het gips, ik oog niet bont en blauw en mijn lichaamstemperatuur is keurig binnen de gezonde grenzen. Dat alles is zichtbaar of meetbaar, maar bont en blauw ben ik wel degelijk en mijn temperatuur is gedaald tot onderkoelingsverschijnselen. Emoties zijn doorgaans mijn raadgever en mijn intuïtie is altijd mijn kompas, maar ik kon er niet meer bij. Het kaartenhuis dat ik was geworden, had nog maar een verdedigingstactiek en dat was het uitschakelen van mijn emoties. Lachsalvo’s die oppervlakkig waren geworden, tranen die leken opgedroogd en desinteresse in plaats van mijn, doorgaans oprecht, geïnteresseerde ik. Als verdoofd had ik de weken voor mijn ziekmelding doorgebracht, elke dag op de automatische piloot.

Terwijl ik dit schrijf, vraag ik me af wat me heeft doen besluiten om het werklicht uit te doen. Was dit uit zelfbescherming? Of was de verdoving uitgewerkt? Nee, ik realiseer me nu dat ik destijds vond dat ik niet langer nuttig kon zijn, geen waarde meer kon leveren voor mijn werkgever en dat druist tegen mijn arbeidsethos in. Mijn werkgever betaalt me tenslotte niet om de kantjes er vanaf te lopen.

Nuttig zijn, altijd maar nuttig zijn… als een leger marcheert dit door mijn hoofd. Nuttig, nuttig, nuttig en ben je dat niet, dan zorg je maar dat je het wordt! Dat klinkt niet als prettig, het klinkt vooral als buffelend ten onder gaan. Dit is dus waarom ik al die tijd dat ik thuis ben, zoveel moeite heb met het accepteren van de situatie. Een continu gevecht in mijn hoofd.

Laat ik mezelf nuttig maken voor mij, zodat ik daarna weer nuttig kan zijn voor anderen. Net als in het vliegtuig: zet eerst zelf je zuurstofmasker op voordat je anderen helpt.