Een wandelend cliché

Monique Louis 16 feb 2020

We staan te wachten in de hal van het tehuis, op het openen van de glazen schuifdeuren beschilderd met een Tweemaster. Voorzichtig stappen we naar buiten. Ze loopt beter dan ooit, de ‘sloffen’ die ze draagt vanwege haar ingezwachtelde onderbenen, geven haar ruimte. Ze leunt op mijn arm. Afkeurend kijkt mijn moeder naar beneden. ‘Deze is veel donkerder van kleur’, wijst ze. Rustig schuifelen we voort, langs het sprankelende glas in lood raam van de kerk, en uiteindelijk richting de gracht. De wind waait onze haren alle kanten op. We halen zowaar het Grand Café, vlakbij De Wip. Mijn hart maakt een sprongetje, het voelt als ontsnappen.
We zitten tegenover elkaar, de buitenlucht heeft haar gezicht kleur gegeven. Hoe zou zij het vinden? Mijn moeder kijkt lang in het staafje met melkpoeder. ‘Ik weet het niet, zucht ze, ze blijven allemaal achter’. Ik pak het zakje van haar over, geef een kneepje en de melkpoeder glijdt in de koffie. Ze kijkt opgelucht. ‘Ma, je bent vlak bij de plek waar je ooit hebt gewoond’ ik wijs naar links. ‘Eenenvijftig jaar geleden. Nu woon je weer in het centrum, maar dan aan die kant’ en wijs naar rechts. Ik breng het als een voorrecht. ‘Je woont op kamers’. Mijn moeder lacht verbaasd. ‘Dat heb ik nou altijd’ zegt ze. Als ik afreken, stopt ze de menukaart in haar tas.
Na ons afscheid, wandel ik naar het station. In gedachten zie ik mijn jonge moeder voor me, hoe ze begon met overtrekken van de patronen op het knisperende papier, het uitknippen, het afspelden op de stof, geroutineerd, met een speld in haar mond. Ik loop de steile trap op naar boven, sta op de dijk, vlak voor de Molen. Met ontzag kijk ik omhoog. Rechts zie ik de oude huizen met de verschillende soorten gevels. Daarachter ligt de straat waar ik ben geboren. En weer daarachter ligt de haven. Kantoor Ruitenburg is al jaren verhuisd, mijn vader maakte dit nog net mee. Vorig jaar zaten we met zijn drieën naast elkaar in het pand van de notaris, met uitzicht op de haven. De Furie lag er groots bij. De felle zon weerkaatste op het water, een contrast met de reden van ons bezoek. Ik blijf even staan, kijk nog eens goed om me heen. Het café waar ik graag kwam, zie ik in de verte.
‘Weet je niets originelers, vraag man als ik weer thuis ben, ‘dat schreef Nietzsche al’. Ik voel me betrapt. Natuurlijk, ‘Het Dorp’ van Zonneveld is niet voor niets een klassieker. En toch was het zo, dan maar een wandelend cliché. Ik wist niet dat stenen troost konden bieden.