Lotgenotencontact

Monique Louis 16 okt 2019

Hugo, de man rechts van haar, sloeg een paar keer dreigend op de tafel met het racket gemaakt van schuimrubber. ‘Zo gaan we hier met elkaar om’ zei hij. Zijn iets geaffecteerde stem verraadde ironie. Zou zij dit ook horen? De mannen aan de overkant, lachten verlegen. De linker, zou een broer van haar kunnen zijn. De kleine witgrijs-harige vrouw tegenover me, keek zoals mijn oma keek: met kalme, lichtblauwe ogen. Die middag vergezelden we onze moeder bij haar eerste kennismaking in de groep op de dagbesteding van het plaatselijke verpleeghuis.

Mijn moeder keek schuchter rond maar reageerde als een bijdehand meisje. Ze pakte het racket, zei: ‘ik had zeven broers, ik ben wel wat gewend hoor.’ Goed zo ma, dacht ik. Mijn broer en ik zaten naast elkaar. Hij keek geamuseerd. Ik keek de groep rond, knikte bemoedigend. Dit schijn ik vaker te doen. Joost mag weten waarom.
De begeleidster Henny kwam met een gele ballon. We schoven de kopjes aan de kant, pakten elk een racket en mepten vrolijk mee met de groep. De ballon zweefde boven tafel. Mijn moeder had een ferme slag, kreeg rode wangen. Ooit won ze een beker met jeu de boules, op een evenement in de wijk waar ze woont, ze was toen zestig. Laconiek had ze de winst geïncasseerd, alsof het niet helemaal over haar ging.

Henny pakte een bal van licht materiaal. Ze hield de bal tussen beide wijsvingers. ‘Geef de bal door en noem de naam van een bloem.’ Hugo concentreerde zich met strakke blik op de bal, pakte hem van Henny aan met zijn duim en wijsvinger, zijn handen trilden. ‘Andere wijsvinger, Hugo’. Het bleef lang stil. ‘Cactus’ articuleerde hij voortreffelijk, ik had nu al een zwak voor hem, was geraakt door zijn sterke persoonlijkheid waar voorzichtig de ziekte om de hoek kwam kijken. Lichte consternatie in de groep. Dikke frons in het voorhoofd van Henny. ‘Jawel, je hebt bloeiende cactussen, sprak de vrouw met de kalme, lichtblauwe ogen.

Mijn moeder was aan de beurt. Voorzichtig pakte ze de bal van Hugo aan. Hun hoofden kwamen even heel dicht bij elkaar. Met twee wijsvingers was geen probleem. Een bloemennaam. Ze zuchtte diep, keek hulpeloos naar mijn broer en mij. Ik knikte haar bemoedigend toe.