De broodschrijver

Af en toe weet ik in de ochtend nog wat ik die nacht heb gedroomd. Meestal beleef ik ’s nachts angsten, die ik in mijn werkzame leven heb moeten doorstaan. Vandaag voel ik de sfeer nog van een droom vannacht. Over iets, wat nooit is gebeurd.
Ik was vannacht in die droom bij een feest. Nou ja, ik kwam er als laatste binnen. Iedereen was er al, vrienden, familie, ex-collega’s. Er waren drie zalen. Bij de ingang kon je drie richtingen op. Ik koos, de zaal met mensen, die naar me lachten.
Ik deed een stap naar binnen en iedereen keek me direct aan. Ik hoorde vlak bij me zeggen: ,,Kijk, dat is de man die de Metro maakt.”
,,Nee joh”, verbeterde een ander: ,,Hij is de beste columnist in de Metro.”
Geroezemoes. Ik liep langs. Ze lachten overdreven naar me. Er kwam zelfs een vrouw op me af, die steeds te laat op het station was, zei ze, en tóch zo graag mijn columns wilde lezen. Of ik er af en toe één wilde brengen.
Ik vluchtte terug en koos de volgende zaal. Daar zag ik twee erg oude collega’s zitten. Ik weet nu niet eens of ze in het echt nog leven. Ik kon goed met ze opschieten. Ik liep op ze af en zei vriendelijk gedag. Degene die ik aansprak zei niets terug. Ik keek naar andere collega’s, maar die draaiden hun hoofd om. Ik hoorde iemand fluisteren, dat ik broodschrijver was geworden en het bedrijf had verlinkt. Ik zei: ,,Man, ik ben met pensioen en schrijf af en toe een stukje.” Ze draaiden allemaal hun hoofd om.
Ik vluchtte de zaal uit, durfde bijna niet naar de derde zaal. Toch liep ik er naar binnen. Al bij de ingang kreeg ik een biertje aangereikt. Zonder glas. Ik keek rond en zag veel jongeren. Iedereen was met zichzelf bezig. De één las een blad, anderen op hun smartphones of tablet. Af en toe kreeg ik van iemand een glimlach, voor mij. Ik voelde me direct welkom en ging in een stil hoekje staan. Ik werd mezelf weer. Toen ik het flesje leeg had, deed ik het in de krat bij de man. Ik kreeg nog een biertje. ,,Ook een Metro?”, vroeg hij.
,,Leuk”, zei ik: ,,Toevallig ben ik van plan om er een paar stukjes voor te gaan schrijven. Veel ervan zijn op jongeren gericht. Ik wil uit het perspectief van ouderen een aanvulling daarop maken.”
,,Strak plan”, zei de man. Toen ik weer in mijn hoekje stond, kwam hij op me af en vroeg: ,,Heb je al een stukje geschreven?” Ik antwoordde: ,,Ja, geplaatst ook en dit wordt mijn tweede.” Ik wees met mijn pen op mijn opschrijfboekje. Direct daarna werd ik wakker.