Moraalridder op een stalen ros
Een oudere man – begin zestig misschien – stopt naast me voor het verkeerslicht. We hebben net onopzettelijk een wedstrijdje gehouden vanaf de brug naar beneden. Dat gebeurt soms, als twee wielrenners zich op dezelfde route begeven. Eerst haalde hij mij in, waarschijnlijk door de extra kilo’s die hij te danken heeft aan zijn leeftijd. Op mijn beurt zette ik onderaan de brug wat meer kracht op de pedalen, waardoor ik uiteindelijk als winnaar het verkeerslicht bereikte. Die gebood ons dus te stoppen, wat de onderlinge strijd in feite nog onbenulliger maakte.
De man bekijkt mij en mijn racefiets van top tot teen en vraagt daarna beleefd: ‘Mag ik je iets zeggen?’. Toestemmend knik ik ja, wellicht stiekem in de hoop dat hij me zal complimenteren met mijn carbon racefiets die ik vorig jaar voordelig op de kop heb getikt. ‘Ik fiets nu al veertig jaar,’ gaat hij belerend verder, ‘en ik zie dat je zadel veel te laag staat. Het is ergonomisch gewoon een puinhoop.’ Even sta ik met mijn mond vol tanden, deels onder de indruk van zijn overweldigende woordkeuze. ‘Moet je kijken hoe je erbij zit?’ Ondanks zijn brutale benadering voel ik me niet beledigd, want ik weet dat de man gelijk heeft. Ik besluit daarom ook niet tegen hem in te gaan, maar zijn verdere geraas geduldig aan te horen. ‘Bovendien trap je veel te zwaar: Je moet juist zorgen dat je een hoge beenfrequentie handhaaft’, vervolgt hij. Ook hier heeft hij gelijk in, maar ondanks dat ik wel een reden heb voor mijn lagere cadans – op deze ochtend en op dit segment – ga ik niet tegen de man in. Braaf knik ik ja en mompel zo nu en dan instemmend, om niet helemaal ongeïnteresseerd over te komen. De man sluit zijn preek af met de troostende woorden die samenvatten dat er verder niets mis is met mijn fiets. Inmiddels is het stoplicht al op groen, oranje en terug naar rood gesprongen. Omdat ik daardoor niet direct kan vluchten, wat overigens laf zou zijn, en omdat ik niet onbeleefd wil wegrijden, grijp ik de kans het woord over te nemen. ‘Dank u wel,’ antwoord ik netjes, ‘Zet u dan de volgende keer een helm op?’.