Oog in oog

Twee ogen staren omhoog, schijnbaar in het oneindige. Zielloze, bruine kijkers, behorend aan een man die niet eens zo oud kan zijn. Het is lastig schatten, juist de schittering in ogen geeft mij de leeftijd weer. Iedere glinstering is echter vervangen door een dof en eindeloos niets.
We zitten op onze knieën, dicht bij elkaar. In andere omstandigheden zou ik het een intieme sfeer kunnen noemen. Ik leef echter in een waas en ben blij met een stem die vertelt wat ik moet doen. Want het handelen is bekend en vele malen herhaald.
In staccato hoor ik de zware stem tellen van één tot tien. Een kalende man, eind veertig, drukt tegelijk met korte, ritmische explosies zijn handen op en neer. Ik ontmoet hem even in de ogen, maar dit is niet het moment voor contact. Is het zijn waas of de mijne die ik in stilte herken?
Kort geleden kwam ik in deze situatie terecht. De voordeur stond wijd. Een gangetje leidde naar een kamer waar zich meerdere mannen en vrouwen bevonden. Een panische angst was voelbaar. Hulpeloze ogen, vervuld van verdriet. Ik zag mensen steun zoeken bij elkaar. Ze wisten het even niet meer.
Ik hoor het getal dertig en in een reflex bewegen mijn handen zich naar het gezicht. Een kapje omvat zijn mond en neus. Ik haal diep adem en blaas langzaam en krachtig levenslucht naar binnen. In een ooghoek zie ik de borstkast omhoog gaan. Nogmaals vul ik zijn longen met mijn lucht.
De getallen zijn er weer, één twee drie, door en door. De man strekt zijn armen krachtig uit. Bij dertig geeft hij een bevel om opnieuw te beademen. Suizende, zich verspreidende wind weerklinkt in mijn oren als ik tweemaal krachtig uitblaas.
Er is beweging gaande in de ruimte. Naast me knielt iemand neer in een fluor-gele jas met blauwe stroken. Hij oogt zelfverzekerd en neemt met enkele handelingen de situatie over. Korte vragen, korte antwoorden. Ik voel me plots overbodig en trek me aarzelend terug na nog een laatste blik op het bleke, nietszeggende gelaat.
In de deuropening staat een agente met een vriendelijk gezicht. Ik verontschuldig me haast voor mijn aanwezigheid daar. Ze vraagt of ik hulp nodig heb voor later. Hierop geef ik ontkennend antwoord, zou echt niet weten waarom. Na het doorgeven van mijn gegevens stap ik langs haar heen naar buiten, frisse lucht.
De weg naar huis is kort, amper 200 meter. Het is een rare gewaarwording; in amper zes minuten tijd voel ik me vervreemd van mijn eigen vertrouwde omgeving. En het duurt lange tijd om weer te landen.