Wouter van Loon
Wouter van Loon Nieuws 22 mrt 2017
Leestijd: 6 minuten

Aanslagen Brussel: ‘Stil, we spelen verstoppertje’

Het is rond acht uur in de ochtend als er twee bommen afgaan op de luchthaven in Zaventem, bij Brussel. Twee uur later ontploft een derde bom in de Brusselse metro. 35 mensen laten het leven, honderden raken gewond. De aanslagen werden woensdag exact een jaar geleden gepleegd; we blikken terug met vier verhalen van overlevenden op de luchthaven.

‘Hé, vakantieganger, ben je er klaar voor?’

Dennis Kranenburg wil dolgraag nog eens met zijn vriendin naar New York. Hij is gefascineerd door de stad. Kranenburg is er al eens eerder met zijn vriendin geweest, maar toen was zij ziek. Op 22 maart 2016 zullen ze op het vliegtuig stappen voor een herkansing.

De twee staan voor de incheckbalie, als Kranenburg ziet dat zijn vriendin nog geen label aan haar koffer heeft hangen. Hij pakt er een uit zijn zak en draait zich om, vertelt hij tegen NRC. Dan ziet hij het over de schouder van zijn vriendin: een lichtflits, een witte waas. Dan een knal zoals hij die nog nooit heeft gehoord. „Bóém!’ Daarna stilte. Totale stilte, voordat de paniek uitbrak. Een seconde, het voelde langer. Geen gegil, geen geschreeuw. Helemaal niets.”

Omstanders liggen op de grond na de aanslag. Bron: AFP

Het plafond komt naar beneden, mensen om hem heen worden omvergeblazen. Negen seconden later gaat de tweede bom af. Kranenburg en zijn vriendin beginnen te rennen. Niet naar buiten, maar naar binnen, want daar is meer beveiliging. Ze rennen een gang in, waar een stewardess hun een kamer in wuift. De deur gaat dicht, ze lijken veilig.

Dan belt de moeder van Kranenburg. Hij neemt op. „Ik hoor: ‘Hé vakantieganger, ben je er klaar voor?’”

‘We spelen verstoppertje’

„Het is zo ver!”, schreeuwt Peter Van Hoof als de eerste bom op luchthaven Zaventem afgaat. Van Hoof werkt al twintig jaar op het vliegveld, en zijn collega’s weten direct wat hij bedoelt. Ze zoeken dekking, als een paar seconden daarna de tweede terrorist zijn bommen laat ontploffen.

Hij staat op een meter of twintig afstand, vertelt hij in een interview aan VTM Nieuws, en duikt onder de balie. Hij weet nog net een kind dat voor hem op de desk zit naar beneden te trekken. „We spelen verstoppertje, iedereen speelt mee”, vertelt hij tegen het meisje. „Ik zei om heel stil te zijn en hield mijn hand voor haar mond. Ze bleef heel braaf zitten, tot ik zei dat ze haar ogen mocht openen.”

Mensen schuilen achter de balie. Bron: AFP

De ouders van het kind zijn verdwenen, en daarom laat Van Hoof het meisje achter bij de politieagent die bij de balie is gearriveerd. Op weg naar buiten ziet hij de gewonden liggen, en een dode. Hij helpt twee gewonden naar buiten. „Het was een slagveld. Iets wat je normaal alleen op tv ziet.” Als hij ’s avonds thuis zit, realiseert hij zich dat hij door het oog van de naald is gekropen: hij raakte alleen gewond aan zijn been. Hij zet zijn favoriete muziek op, en begint te dansen. „Alsof het de beste fuif was.”

‘Het rook naar gebraden varken’

Plotseling was er een enorm lawaai. „Het leek het einde van de wereld wel.” Fanny Klein valt op de grond. Ze kijkt om zich heen: alles is grijs, bedekt met een laag as. Zelf is ze bedekt met iets bruins. „Het rook naar gebraden varken”, vertelt Klein tegen de regionale tv-zender ATV.

Toch weet klein op te staan. Ze wil weg, zo snel mogelijk. Het lukt haar buiten te komen, waar het vol ligt met gewonden. Ze komt er daar pas achter dat ze onder de brandwonden zit, ze krijgt het te horen van omstanders. Als ze zichzelf in een glimp in de spiegel ziet, schrikt ze. „Ik durfde niet verder te kijken.”

Ze is ook gewond aan haar been, maar dat voelt ze nauwelijks. Het is haar gezicht dat brandt. Bang was ze niet. De hulp komt vanzelf, wist ze. „Iedereen om me heen was heel lief.”

De volgende dag doet ze haar verhaal tegen ATV. Haar hoofd is gewikkeld in verband, net als haar handen. Maar huilen doet ze niet. „Gisteren, een beetje. Maar ik mag niet uitdrogen, dat willen we toch ook niet.”

‘Dan had ik mijn beide benen nog’

Normaal gesproken gaat Walter Benjamin voordat hij incheckt even een ontbijt kopen. Hij vliegt regelmatig naar Tel Aviv, waar zijn ex-vrouw en dochter wonen. Zeker één keer per maand bezoekt hij zijn dochter, vertelt hij in de Volkskrant. „Ik vlieg zoals andere mensen de trein nemen, het is routine. (…) Achteraf heb ik me nog duizend keer afgevraagd: waarom ben ik niet gewoon die supermarkt binnengegaan? Dan had ik nu mijn beide benen nog.”

Want het is die ochtend druk op Zaventem, en Benjamin besluit niet naar de supermarkt te gaan, maar direct in de rij aan te sluiten. De harde knal doet hem niet direct aan een aanslag denken. „Ik dacht nog: welke idioot schiet er nu vuurwerk af op een luchthaven?” Maar dan ziet hij de oranje vuurbal, de rennende mensen. Het wordt duidelijk: een aanslag.

Nog voordat Benjamin weg kan rennen, ontploft de tweede bom, vlak naast hem. „Ik vloog achteruit, alsof ik werd weggeblazen door een F16.” Als hij opkijkt, ziet hij een oorlogsscène. Een man zonder hoofd. Een doormidden gesneden vrouw. Verbrande mensen, verminkte mensen. „Toen keek ik naar mezelf: mijn linkerbeen lag in een vreemde hoek, mijn rechterbeen was weg. Ik zag het bloed wegstromen.”

Omstanders helpen een slachtoffer. Bron: AFP

Iedereen die kan, vlucht weg. Maar dan staat plotseling Hassan Elouafi voor Benjamin. Hij werkt al twintig jaar als technicus op de luchthaven, en denkt niet aan een mogelijke derde bom. „Ik zag dat hij leed. Ik zou in zo’n situatie ook willen dat iemand bij mij bleef.” Hij bindt samen met een militair het been van Benjamin af. Hij hield hem wakker, om te voorkomen dat hij zijn bewustzijn verloor. En hij gaf hem zijn telefoon, toen Benjamin zijn moeder wilde bellen en diens eigen telefoon kapot bleek. „Hij heeft mijn leven gered”, stelt Benjamin.

Door dat telefoontje kan Elouafi een week later Benjamin opsporen. „Het ging niet goed met me. Ik had vreselijke dingen gezien, die spookten door mijn hoofd. Ik dacht voortdurend aan hem, die man zonder benen, ik wilde weten of hij het had gered.” Het telefoonnummer van de moeder van Benjamin staat nog in zijn telefoon, en hij besluit het te bellen. „Ze vertelde me dat Walter nog leefde en dat hij me graag wilde zien.”

Nu is Benjamin een grote steun voor Elouafi. „Met Walter kan ik praten over de aanslag, over hoe ik me voel. Als we nachtmerries hebben of niet kunnen slapen, dan praten we daarover. Walter heeft me veel geholpen. Hij is zijn been verloren, maar toch blijft hij positief. Als ik zijn reactie zie, dan kan ik, terwijl ik fysiek in orde ben, het toch niet maken om zelf mijn hoofd te laten hangen?”

Foutje gezien? Mail ons. Wij zijn je dankbaar.

Het beste van Metro in je inbox 🌐

Meld je aan voor onze nieuwsbrief en ontvang tot drie keer per week een selectie van onze mooiste verhalen.

Reageer op artikel:
Aanslagen Brussel: ‘Stil, we spelen verstoppertje’
Sluiten