Beertje

Ate Vegter 28 jun 2017

Er was eens een grote beer. Hij woonde in een groot bos in een groot land, vlak bij een grote stad. Hij heette Grote Beer en hij zat op een boomstronk vlak bij een bijennest, waaruit hij de honing lepelde, te huilen, want hij wilde niet groot zijn en hij wilde niet in een groot bos in een groot land bij een grote stad wonen. En als je verdrietig bent dan moet je soms huilen, dat wist hij ook wel. Toen kwam er een klein meisje aan. Het meisje huilde ook, want ze was verdwaald. Ze schrok toen ze Grote Beer zag en deinsde terug, maar toen ze zag dat hij huilde ging ze toch naast hem zitten omdat ze zelf ook verdrietig was.
– Dag grote beer, hoe heet je en waarom ben je verdrietig en mag ik ook wat honing, want ik heb honger.
Grote Beer stak zijn poot uit, zodat het meisje eraan kon likken en zei:
– Ik ben Grote Beer en je mag alle honing die je wil en ik ben verdrietig omdat ik niet groot wil zijn. Vroeger was ik Beer en dat was veel beter en daarvoor was ik Beertje en dat was nog veel beter, want toen was ik heel lief en nooit verdrietig. En hoe heet jij?’
– Ik ben Piep en in woon in Monnickendam. Dat is een kleine stad in Nederland en ik ben een klein meisje zoals je ziet en ik ben verdrietig, want ik ben verdwaald.
Grote Beer spitste zijn oren en vroeg:
-Is er ook een bos in de buurt van Monnickendam?
– Nee, zei Piep, eigenlijk niet. Alleen het Hemmeland, maar dat is zo klein, dat kun je eigenlijk geen bos noemen.
– Heel goed, zei Grote Beer, mag ik met je mee? Hij glom helemaal van hebberigheid en kon maar net blijven zitten.
– Nee dat kan niet, want ik ben de weg kwijt en je bent veel te groot.
Nu moest Grote Beer nog harder huilen dan hij al deed.
Piep ging wat dichterbij hem zitten en troostte hem. Ze knuffelde hem zo goed mogelijk, maar dat ging eigenlijk niet zo goed, omdat hij zo groot was. Maar ze knuffelde door en het ging steeds beter en Grote Beer werd steeds kleiner en kleiner tot hij een echte knuffelbeer geworden was.
– Zo kun je wel mee, zei Piep, weet jij de weg?
– Tuurlijk, zei de kleine Grote Beer en hij stond op en viel van de boomstronk, want hij was nog kleiner geworden. Piep raapte hem op:
– Maar dan moet je wel stoppen met praten, Beertje, want ik geloof dat je daar ook kleiner van wordt.
– Dat is goed, zei Beertje en dat was het laatste wat hij ooit zei, want hij kon heel goed de weg wijzen met zijn pootje, dat nog steeds onder de honing zat en door Piep onderweg werd schoongelikt.

www.atevegter.wordpress.com